ECLI:NL:HR:2002:AE0744
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van alimentatieverplichtingen na scheiding onder de Wet limitering na scheiding
In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, de Rechtbank te Dordrecht verzocht om de alimentatieverplichting aan de vrouw, verweerster in cassatie, te beëindigen per 27 juli 1999. Subsidiair vroeg hij om de alimentatie op nihil te bepalen met ingang van 1 januari 1999. De vrouw heeft deze verzoeken bestreden en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren of de verzoeken af te wijzen. De Rechtbank heeft op 25 oktober 2000 bepaald dat de man vanaf 1 november 2000 een alimentatie van ƒ 610,-- per maand moet betalen, met afwijzing van het meer of anders verzochte. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de man incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof heeft op 18 juli 2001 de beschikking van de Rechtbank vernietigd voor zover de alimentatie was gewijzigd en het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie afgewezen. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het Gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten vaststellen op welke termijn de alimentatieverplichting zou eindigen, nu het Hof had verzuimd om een dergelijke termijn te bepalen. Dit is van belang omdat in gevallen waarin een beëindiging van de alimentatieverplichting wordt geweigerd, er altijd een termijn moet worden vastgesteld. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof partijen de gelegenheid had moeten geven om zich uit te laten over de termijn en dat het Hof hierover een beslissing had moeten nemen. De Hoge Raad verwierp ook het betoog van de vrouw dat er sprake was van een kennelijke verschrijving, waardoor de man geen belang zou hebben bij zijn cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, P.C. Kop en openbaar uitgesproken door A. Hammerstein op 19 april 2002.