ECLI:NL:HR:2002:AE0913
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep en verzoek tot regeling van rechtsgebied in strafrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, gedateerd 27 april 2000. De verdachte had een verzoek ingediend op basis van artikel 526 van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij stelde dat zij voor hetzelfde feit door verschillende rechters werd vervolgd. De Rechtbank te Utrecht verklaarde zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen, omdat het geschil over rechtsmacht niet binnen haar rechtsgebied viel. De Rechtbank oordeelde dat zij enkel bevoegd was om te oordelen in jurisdictiegeschillen tussen kantongerechten binnen haar rechtsgebied.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte tegen de beschikking van de Rechtbank te Utrecht behandeld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het beroep. De Hoge Raad constateerde dat de verdachte het cassatieberoep op 8 maart 2002 had ingetrokken, vóór de behandeling op 12 maart 2002. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte geen intentie had om het cassatieberoep of het verzoekschrift te handhaven.
De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat de Rechtbank het verzoek van de verdachte had moeten opvatten als een verzoek aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 88 (oud) RO de bevoegde rechter was voor de regeling van het rechtsgebied. De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank bevestigd en de zaak afgesloten, waarbij de beslissing werd genomen in raadkamer en openbaar werd uitgesproken op 2 april 2002.