ECLI:NL:HR:2002:AE1088

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/206HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Avéro tegen [verweerder] inzake schadevergoeding

In deze zaak heeft de Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Avéro Schade U.A. (hierna: Avéro) cassatie ingesteld tegen een eindarrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak begon met een dagvaarding door verweerder, die Avéro had aangeklaagd voor een schadevergoeding van ƒ 243.513,42, vermeerderd met kosten en wettelijke rente. De Rechtbank te Leeuwarden heeft de vordering van verweerder in eerste instantie afgewezen. Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn eis heeft vermeerderd tot ƒ 288.455,50. Het Gerechtshof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en Avéro veroordeeld tot betaling van ƒ 249.990,50, met wettelijke rente over verschillende bedragen vanaf specifieke data.

Avéro heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van Avéro niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal gevolgd, die had gepleit voor verwerping van het beroep en veroordeling van Avéro in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad heeft Avéro veroordeeld tot betaling van € 2.247,60 aan kosten, waarvan een deel aan de Griffier en een deel aan verweerder.

De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.

Uitspraak

5 april 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/206HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE ONDERLINGE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ AVÉRO SCHADE U.A., gevestigd te Leeuwarden,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. F.M. Wachter,
thans mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 14 april 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Avéro - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd Avéro te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 243.513,42, te vermeerderen met een aanvullend bedrag voor kosten en honorarium van de raadsman van [verweerder], met de wettelijke rente van die bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening.
Avéro heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft na een tussenvonnis van 27 maart 1996 bij tussenvonnis van 26 februari 1997 de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [verweerder]. Nadat partijen een akte hadden genomen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 30 juli 1997 de vordering afgewezen.
Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 26 februari 1997 en 30 juli 1997 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. In hoger beroep heeft [verweerder] zijn eis vermeerderd tot ƒ 288.455,50 te verhogen met de wettelijke rente.
Het Hof heeft na een tussenarrest van 14 juli 1999, waarbij [verweerder] in de gelegenheid is gesteld stukken over te leggen, bij eindarrest van 5 april 2000 de vonnissen waarvan beroep, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Avéro veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag groot ƒ 249.990,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 229.990,50 vanaf 6 april 1994 tot de dag der voldoening en over ƒ 20.000,-- vanaf 15 juli 1998.
Het eindarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof heeft Avéro beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Avéro in de kosten.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Avéro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.247,60 in totaal, waarvan € 2.154,58 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 93,02 te voldoen aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.