ECLI:NL:HR:2002:AE1090

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/066HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de moeder, verweerster in cassatie, op 13 oktober 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Haarlem. Zij verzocht de vader, verzoeker tot cassatie, te verplichten tot het betalen van een bijdrage voor de verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen, vastgesteld op ƒ 750,-- per kind per maand. De vader heeft dit verzoek bestreden. De Rechtbank heeft op 29 februari 2000 het verzoek afgewezen. Hierop heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft op 29 maart 2001 de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de bijdrage vastgesteld op ƒ 750,-- per kind per maand, met afwijzing van het meer of anders verzochte. De vader heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld, waarbij het cassatierekest aan de beschikking van het Hof is gehecht. De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.

Uitspraak

5 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/066HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 oktober 1999 ter griffie van de Rechtbank te Haarlem ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht te bepalen dat verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - voor de verzorging en opvoeding van twee minderjarige kinderen een bedrag van ƒ 750,-- per kind per maand zal betalen.
De vader heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 29 februari 2000 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 29 maart 2001 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en voorts de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 13 oktober 1999 bepaald op ƒ 750,-- per kind per maand, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.