ECLI:NL:HR:2002:AE1184

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00165/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring klaagster in beslagnamezaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, waarin klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar klaagschrift betreffende de opheffing van beslag op bepaalde voorwerpen. De beschikking van de rechtbank dateert van 13 december 2000 en betreft een klaagschrift dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, gevestigd in Duitsland, had het klaagschrift ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar directeur, die werd verdacht van medeplichtigheid aan belastingontduiking. De rechtbank oordeelde dat klaagster geen zakelijk recht had op de inbeslaggenomen voorwerpen en daarom niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, die oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het niet-horen van klaagster geen materiële gevolgen had voor de beslissing. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de rechtbank, waarbij de klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek om teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de ABN AMRO Bank. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan op 28 mei 2002, met de vice-president en vier raadsheren in raadkamer.

Uitspraak

28 mei 2002
Strafkamer
nr. 00165/01 B
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 13 december 2000, nummer RK 00/304, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland).
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de ABN AMRO Bank te Winschoten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. De procesgang
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 16 februari 2000 is in de Bondsrepubliek Duitsland een strafrechtelijk onderzoek aangevangen tegen [medeklager], directeur van de klaagster, wegens medeplichtigheid aan belastingontduiking (§ 370 Abgabenordnung in verbinding met § 27 StGB). In dat kader is aan de Nederlandse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan. Nadat de in art. 552m, derde lid, Sv vereiste machtiging was verleend, is het verzoek in handen van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te Groningen gesteld. Met het oog op het verlangde gevolg heeft de Rechter-Commissaris, op vordering van de Officier van Justitie, aan de ABN AMRO Bank, gevestigd te Winschoten, een vordering gedaan tot uitlevering van de in het rechtshulpverzoek vermelde stukken. De Bank heeft aan die vordering voldaan. De Rechter-Commissaris heeft de inbeslaggenomen stukken - te weten: "356 couponnota's 18/5/'93 - 31/8/'93" alsmede "overzicht coupons ABN-AMRO Winschoten" - ter beschikking van de Officier van Justitie gesteld, nadat de Rechtbank daartoe op 26 september 2000 het in art. 552p, tweede lid, Sv vereiste verlof had verleend.
3.2. De bestreden beschikking van 13 december 2000 betreft een op 12 september 2000, dus vóór de verlening van het verlof, ter griffie van de Rechtbank ingekomen klaagschrift van de klaagster en genoemde [medeklager] op de voet van art. 552a Sv. In dit klaagschrift wordt geklaagd over de inbeslagneming van voormelde stukken en over het uitblijven van een last tot teruggave aan de ABN AMRO Bank.
3.3. De Rechtbank heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift. Daartoe heeft zij, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:
"Artikel 552a Wetboek van Strafvordering beoogt te beschermen diegenen die een zakelijk recht, bijvoorbeeld een eigendomsrecht, ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen kunnen uitoefenen.
Nu de stukken niet onder klagers in beslag zijn genomen en klagers ook geen zakelijk recht op de stukken hebben, is de rechtbank van oordeel dat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 552a kunnen worden aangemerkt.
Het klaagschrift is ingediend voordat het verlof tot uitlevering van de inbeslaggenomen stukken aan de Duitse autoriteiten werd verleend. Klagers hadden derhalve voor het verlenen van dit verlof moeten worden gehoord op het klaagschrift. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
Nu de rechtbank echter van oordeel is dat klagers in dit geval niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, welk oordeel niet anders zou zijn geweest als klagers zouden zijn gehoord voordat het verlof tot uitlevering werd verleend, worden aan het niet-horen materieel geen consequenties verbonden. De rechtbank zal klagers niet-ontvankelijk verklaren."
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klaagschrift, althans ten onrechte heeft geoordeeld dat de klaagster geen belanghebbende is in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv. In het tweede middel wordt geklaagd over de beslissing van de Rechtbank om "aan het niet-horen materieel geen consequenties" te verbinden.
4.2. Tegen de beschikking van de Rechtbank van 26 september 2000 waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, is geen beroep in cassatie ingesteld, zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat die beschikking onherroepelijk is geworden. Vernietiging van de onderhavige beschikking kan daarin geen verandering brengen. De middelen behoeven derhalve geen verdere bespreking.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2002.