ECLI:NL:HR:2002:AE1534
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige executie van kinderalimentatie door het LBIO
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde dat het LBIO onrechtmatig had gehandeld door te trachten de alimentatie te executeren die was opgelegd in een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 1 december 1983. Eiser stelde dat de alimentatie was gewijzigd en dat zijn zoon nooit een zelfstandig verzoek tot alimentatie had ingediend. De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 7 juli 1999 de vordering van eiser toegewezen, maar het LBIO ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof vernietigde het vonnis van de Rechtbank en wees de vorderingen van eiser af, terwijl het de vordering van het LBIO in reconventie toewijsde.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij de Hoge Raad de zaak heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de alimentatieverplichting van eiser van rechtswege was geconverteerd in een verplichting tot betaling van een bijdrage voor de kosten van levensonderhoud en studie van zijn meerderjarige zoon. De Hoge Raad concludeerde dat het LBIO niet onrechtmatig had gehandeld door de executie voort te zetten, aangezien de alimentatieverplichting nog steeds van kracht was. Eiser had de mogelijkheid om een verzoek tot wijziging van de alimentatie in te dienen, maar had dit nagelaten.
De Hoge Raad verwierp het beroep van eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders met betrekking tot alimentatieverplichtingen en de rol van het LBIO in de inning daarvan.