ECLI:NL:HR:2002:AE1550

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/125HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak heeft de man, verweerder in cassatie, op 27 september 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zutphen met het verzoek om echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Tevens vroeg hij om een omgangsregeling voor de minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en zelfstandig verzoek om alimentatie voor de kinderen en voor haarzelf. De Rechtbank heeft op 1 maart 2001 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 28 augustus 2001 de eerdere beschikking gedeeltelijk heeft vernietigd en de alimentatie voor de kinderen heeft verlaagd.

De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen.

De beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 7 juni 2002.

Uitspraak

7 juni 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/125HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 september 2000 ter griffie van de Rechtbank te Zutphen ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - de echtscheiding uit te spreken;
- de verdeling te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon;
- tussen de man en de minderjarige kinderen een in het verzoekschrift omschreven omgangsregeling vast te stellen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en daarin zelfstandig verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen een bedrag van ƒ 450,-- per maand per kind zal betalen;
- te bepalen dat de man voor levensonderhoud een bedrag van ƒ 1.277,-- per maand aan de vrouw zal betalen.
De man heeft het verzoek van de vrouw bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 1 maart 2001 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - voor zover in cassatie nog van belang - bepaald dat de man vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw voor levensonderhoud ƒ 122,-- (€ 55,36) per maand zal betalen en voor de twee minderjarige kinderen ƒ 450,-- (€ 204,20) per kind per maand.
Tegen deze beschikking heeft de man voor wat betreft de hem opgelegde verplichting tot betaling van de alimentatie voor de vrouw en de beide minderjarige kinderen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 28 augustus 2001 heeft het Hof voormelde beschikking van de Rechtbank te Zutphen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en in zoverre opnieuw beschikkende bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen met ingang van 8 mei 2001 een bedrag van ƒ 200,-- per kind per maand zal betalen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de kosten in haar levensonderhoud afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 juni 2002.