ECLI:NL:HR:2002:AE1738
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huiszoeking en bewijsuitsluiting in strafzaak tegen verdachte betrokken bij drugshandel en geweld
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966 in voormalig Joegoslavië, was gedetineerd in het Huis van Bewaring 'De Schans' te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de strafoplegging, en stelde voor de opgelegde straf te verminderen ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De zaak betrof een huiszoeking die op 2 augustus 1999 had plaatsgevonden in de woning van de verdachte, waarbij ongeveer 2 kilo cocaïne werd aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de huiszoeking onrechtmatig was, omdat de machtiging tot binnentreden pas na de huiszoeking was afgegeven. Het Hof had geoordeeld dat er voldoende redenen waren voor de politie om de woning te betreden zonder voorafgaande machtiging, omdat er een dringende reden was om te vrezen dat bewijsmateriaal verloren zou gaan.
De Hoge Raad oordeelde dat de machtiging tot binnentreden voorafgaand aan de huiszoeking had moeten worden afgegeven, en dat het oordeel van het Hof dat de huiszoeking voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De rechter naar wie de zaak wordt verwezen, moet nagaan of de machtiging tot binnentreden voor de huiszoeking is afgegeven, en zo niet, moet hij de gevolgen daarvan in overweging nemen bij de strafoplegging.