ECLI:NL:HR:2002:AE2179

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/021HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het cassatieberoep tegen de rechtspersoon N.V. PHARMACIA & UPJOHN

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2002 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiser] tegen de rechtspersoon N.V. PHARMACIA & UPJOHN. De zaak is voortgekomen uit een eerder arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1992, waarin de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 januari 1988 had vernietigd en de zaak had verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem. Na verdere procedure heeft Upjohn haar eis verminderd en enkel de proceskosten gevorderd. Het Gerechtshof heeft in zijn arrest van 12 september 2000 het vonnis van de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 mei 1987 vernietigd en [eiser] veroordeeld in de kosten van de feitelijke instanties.

Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de cassatiedagvaarding en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De advocaat van [eiser] heeft gereageerd op de conclusie, maar deze reactie was te laat ingediend volgens de eisen van een goede procesorde. De Hoge Raad heeft deze brief dan ook terzijde gelegd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Upjohn zijn begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

13 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/021HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen,
t e g e n
de rechtspersoon naar Belgisch recht N.V. PHARMACIA & UPJOHN, voorheen N.V. UPJOHN, gevestigd te Puurs, België,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. C.J.J.C. van Nispen.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 1 juli 1992, nr. 13.668, NJ 1992, 675, gewezen tussen thans verweerster in cassatie, verder te noemen: Upjohn, en thans eiser tot cassatie, verder te noemen: [eiser].
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 januari 1988 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem.
Bij exploit van 9 februari 1999 heeft [eiser] Upjohn opgeroepen tot verder procederen voor het Gerechtshof te Arnhem.
Bij memorie van antwoord na verwijzing heeft Upjohn haar eis verminderd in dier voege, dat zij, weliswaar onder handhaving van haar (rechts)gronden, géén voorzieningen meer vordert, doch uitsluitend persisteert bij haar vordering [eiser], doch thans uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de proceskosten van de feitelijke instanties, met veroordeling van [eiser] in de kosten na verwijzing gerezen.
[Eiser] heeft de vordering van Upjohn bestreden.
Het Hof heeft bij arrest van 12 september 2000, rechtdoende in hoger beroep in kort geding na verwijzing, het tussen partijen gewezen vonnis van de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 mei 1987 vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft het Hof verstaan dat Upjohn de door haar bij inleidende dagvaarding gevorderde voorzieningen, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, in deze procedure heeft ingetrokken, en [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de kosten van de feitelijke instanties inclusief van deze verwijzingsprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Upjohn begroot op ƒ 500,-- aan verschotten, ƒ 197,20 aan exploitkosten en ƒ 15.500,-- voor salaris.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Upjohn heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Upjohn heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft op die ter rolzitting van 26 april 2002 genomen conclusie gereageerd bij brief van 16 mei 2002, derhalve later dan verenigbaar is met de eisen van een goede procesorde in cassatie, welke eisen meebrengen dat op een eventuele reactie op de conclusie slechts acht kan worden geslagen indien deze bij de Hoge Raad is ingekomen binnen twee weken nadat de conclusie ter rolle is genomen. De Hoge Raad heeft de brief dan ook terzijde gelegd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Upjohn begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 september 2002.