ECLI:NL:HR:2002:AE2248

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en getuigenbewijs

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1994. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 66.184, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is 75 procent van deze verhoging kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van f 57.184 zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam behandeld. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.

De Hoge Raad beoordeelt ook het middel dat zich richt tegen de afwijzing door het Hof van het aanbod van de Inspecteur om twee getuigen te horen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof dit aanbod niet had mogen verwerpen op de gronden die het heeft aangevoerd. De rechter dient eerst de waarde van de getuigenverklaringen te beoordelen voordat hij beslist over het al dan niet horen van getuigen.

Wat betreft de proceskosten in cassatie, oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het verwijzingshof zal beoordelen of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 36.836
3 mei 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 december 2000, nr. 99/02872, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 66.184, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging bij het vaststellen van de navorderingsaanslag 75 percent is kwijtgescholden.
De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 57.184 zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
Het middel, dat zich richt tegen de gronden waarop het Hof het aanbod van de Inspecteur om twee getuigen te doen horen, heeft gepasseerd, slaagt. Het Hof had dit aanbod tot getuigenbewijs niet mogen verwerpen op de gronden dat het niet aannemelijk acht dat de ene voorgestelde getuige ter zitting iets meer of anders zou verklaren dan hij schriftelijk reeds gedaan heeft, en dat het gezien de verstoorde familierelatie tussen belanghebbende en de andere voorgestelde getuige, zijn vader, tevens directeur van de B.V. waar belanghebbende werkzaam was, een getuigenverklaring van de laatste bij voorbaat onvoldoende objectief acht. Dit een en ander dient de rechter eerst te beoordelen bij de waardering van de afgelegde getuigenverklaringen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.