ECLI:NL:HR:2002:AE2251
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten inzake de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 januari 2001, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De zaak betreft de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Q voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, welke was vastgesteld op f 234.000. Na bezwaar van belanghebbende heeft het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Dronten de beschikking gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de gemeente, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de middelen van belanghebbende, die zich richten tegen het oordeel van het Hof dat het hoofd van de afdeling Financiën op 20 februari 1998 bevoegd was om namens het college van burgemeester en wethouders uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende. De Hoge Raad verwijst naar artikel 30, lid 4, van de Wet WOZ, waarin staat dat het college bevoegd is om gemeenteambtenaren aan te wijzen die in zijn plaats kunnen treden. Het Hof heeft vastgesteld dat een dergelijke aanwijzing heeft plaatsgevonden bij het besluit van 22 juli 1997, en de Hoge Raad oordeelt dat deze uitleg niet onbegrijpelijk is.
De overige middelen van belanghebbende falen eveneens, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.