ECLI:NL:HR:2002:AE2506
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Wijziging alimentatie en cassatieprocedure tussen man en vrouw na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de wijziging van alimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man had op 23 maart 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin hij vroeg om wijziging van de alimentatie die was vastgesteld door het Gerechtshof te Amsterdam op 6 augustus 1998. De man verzocht om de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te verlagen, terwijl de vrouw op haar beurt verzocht om een verhoging van de alimentatie. De Rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek en wees ook het verzoek van de vrouw af. De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de beschikking van de Rechtbank vernietigde en de alimentatie vaststelde op ƒ 735,-- per maand. De vrouw ging vervolgens in cassatie tegen deze beschikking, en de man stelde voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof bij de bepaling van de draagkracht van de man enkele onduidelijkheden had. Zo werd er onterecht rekening gehouden met hypotheeklasten die pas later verschuldigd waren en was er onvoldoende motivering voor bepaalde bedragen die in aanmerking waren genomen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering en de juiste toepassing van feiten bij de beoordeling van alimentatieverplichtingen.