ECLI:NL:HR:2002:AE2511

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/004HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, op 10 november 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam met het verzoek om echtscheiding en een omgangsregeling voor zijn minderjarige kinderen. De vrouw, verweerster in cassatie, heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek tot betaling van alimentatie voor de kinderen en voor haarzelf. De Rechtbank heeft op 5 juli 2000 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatieverzoeken van de vrouw toegewezen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 8 november 2001 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man in de cassatie niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de Rechtbank en het Gerechtshof in stand blijven.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en is op 9 augustus 2002 in het openbaar uitgesproken door raadsheer O. de Savornin Lohman.

Uitspraak

9 augustus 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/004HR
WS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 november 1999 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. echtscheiding tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken;
B. een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige kinderen [de zoon] en [de dochter] te bepalen zoals in het verzoekschrift is omschreven.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en voor zover in cassatie van belang zelfstandig verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tot een bedrag van ƒ 250,-- per kind en per maand en voor haar levensonderhoud een bijdrage van ƒ 1.500,-- per maand.
De man heeft het alimentatieverzoek van de vrouw bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 5 juli 2000 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage voor haarzelf en voor haar kinderen zoals verzocht toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man wat de beslissing omtrent de alimentatie voor de vrouw betreft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 8 november 2001 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 9 augustus 2002.