ECLI:NL:HR:2002:AE3251

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02500/01 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.E. Haak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging in cassatie

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1978 op de Nederlandse Antillen, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen het vonnis van 20 maart 2001, nummer H-192/00.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitreiking van de dagaanzegging niet heeft plaatsgevonden volgens de vereisten van de artikelen 643, 644 en 646 van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen (SvNA). Het exploot van de deurwaarder vermeldt wel de dag van uitreiking, maar niet het uur, wat in strijd is met de wet. Dit gebrek in de betekening leidt tot de nietigheid van de betekening van de dagaanzegging.

De rolzitting waarop de Hoge Raad het beroep in cassatie zou behandelen, was vastgesteld op 5 maart 2002. De verdachte was verplicht om vóór deze datum door een raadsman een schriftuur in te dienen met zijn middelen van cassatie. Echter, op de rolzitting zijn geen middelen van cassatie voorgesteld, wat aanleiding gaf tot een aanhouding van de zaak tot 2 april 2002. Tijdens deze zitting concludeerde de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens dat de zaak wegens de nietigheid van de betekening van de dagaanzegging van de rol moest worden gevoerd.

De Hoge Raad beslist uiteindelijk dat de zaak van de rol moet worden gevoerd, zodat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie kan uitgeven. De uitspraak werd gedaan door de president W.E. Haak, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker, op 28 mei 2002.

Uitspraak

28 mei 2002
Strafkamer
nr. 02500/01 A
KD/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 maart 2001, nummer H-192/00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. Onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging van de behandeling van het cassatieberoep
1.1. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld van het in de aanhef genoemde vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De terechtzitting waarop de Hoge Raad het beroep in cassatie zou behandelen werd vastgesteld op 5 maart 2002. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba is een verdachte op straffe van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep verplicht vóór de dag van de terechtzitting van de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
1.2. Op de dag van de terechtzitting (de rolzitting) zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld. De rolraadsheer heeft de zaak aangehouden tot de terechtzitting van 2 april 2002 voor een onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging. Ter terechtzitting van 2 april 2002 heeft de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens geconcludeerd dat de onderhavige zaak wegens nietigheid van de betekening van de dagaanzegging van de rol zal worden gevoerd.
1.3. Artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt in het vierde lid, dat aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering op de in de Nederlandse Antillen en Aruba gebruikelijke wijze geschieden, en, voorzover zij moeten uitgaan van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging plaatsvinden door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De wijze waarop aanzeggingen in de Nederlandse Antillen behoren te geschieden, is in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA) geregeld in de artikelen 642 tot en met 647.
1.4. Door de deurwaarder is op 19 december 2001 in het Huis van Bewaring te Curaçao gepoogd de dagaanzegging in persoon aan de verdachte uit te reiken, zulks in overeenstemming met het bepaalde in art. 644, aanhef en onder a, SvNA, inhoudende dat de uitreiking aan hen die in de Nederlandse Antillen in verband met de strafzaak waarop het uit te reiken stuk betrekking heeft, rechtens hun vrijheid is ontnomen, in persoon moet plaatsvinden. Het bleek evenwel dat de verdachte toen uit zijn detentie was ontvlucht. Vervolgens is op 13 februari 2002 de dagaanzegging betekend aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte, aan de [a-straat 1], te [woonplaats], aan de oom van de verdachte.
1.5. Van iedere uitreiking, als bedoeld in art. 643 SvNA - dus ook van een aanzegging als de onderhavige - dient ingevolge art. 646, eerste lid, SvNA een akte te worden opgemaakt, waarin onder meer zijn vermeld "de dag en het uur van uitreiking". Art. 647, eerste lid, SvNA bepaalt dat de betekening nietig is, indien de uitreiking niet heeft plaatsgehad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 643, 644 en 646 SvNA.
Het exploot, waarbij de deurwaarder op Curaçao de aanzegging aan de oom van de verdachte heeft uitgereikt, vermeldt wel de dag, maar niet het uur van uitreiking.
1.6. Uit de toelichting bij het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen volgt dat in beginsel de regeling inzake kennisgeving van gerechtelijke mededelingen is overgenomen uit de Nederlandse Wet van 24 april 1985, Stb. 236, zij het dat de indeling der artikelen enigszins anders is opgezet. Een belangrijk verschil met de Nederlandse regeling is, dat de uitreiking niet over de post, maar door de deurwaarder of een ambtenaar van politie geschiedt.
Uit de wetsgeschiedenis van art. 589 Sv, waarbij art. 646 SvNA aansluit, blijkt omtrent het belang van de vermelding van het uur van uitreiking het volgende:
"De vermelding van het uur van uitreiking in de acte zal o.m. in staat stellen te controleeren, of de postambtenaar, bij uitreikingen niet in persoon, werkelijk bij eenige opeenvolgende bestellingen getracht heeft aan den betrokkene in persoon uit te reiken."
(Bijl. Hand. II, 1934-1935, 362.6, blz. 267, rk)
Uit die passage valt af te leiden dat het voorschrift omtrent de vermelding van het uur van betekening in het bijzonder is gegeven voor die gevallen waarin de uitreiking niet in persoon geschiedt, zodat ditzelfde kan worden aangenomen voor het bepaalde in art. 646, eerste lid aanhef en onder g, SvNA.
Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat, nu de aanzegging niet in persoon is geschied, de betekening van de dagaanzegging nietig is.
1.7. Het vorenstaande leidt ertoe dat de onderhavige zaak van de rol moet worden gevoerd, opdat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.
2. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad voert de zaak van de rol.
Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2002.