ECLI:NL:HR:2002:AE3251
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging in cassatie
In deze zaak gaat het om de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1978 op de Nederlandse Antillen, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen het vonnis van 20 maart 2001, nummer H-192/00.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitreiking van de dagaanzegging niet heeft plaatsgevonden volgens de vereisten van de artikelen 643, 644 en 646 van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen (SvNA). Het exploot van de deurwaarder vermeldt wel de dag van uitreiking, maar niet het uur, wat in strijd is met de wet. Dit gebrek in de betekening leidt tot de nietigheid van de betekening van de dagaanzegging.
De rolzitting waarop de Hoge Raad het beroep in cassatie zou behandelen, was vastgesteld op 5 maart 2002. De verdachte was verplicht om vóór deze datum door een raadsman een schriftuur in te dienen met zijn middelen van cassatie. Echter, op de rolzitting zijn geen middelen van cassatie voorgesteld, wat aanleiding gaf tot een aanhouding van de zaak tot 2 april 2002. Tijdens deze zitting concludeerde de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens dat de zaak wegens de nietigheid van de betekening van de dagaanzegging van de rol moest worden gevoerd.
De Hoge Raad beslist uiteindelijk dat de zaak van de rol moet worden gevoerd, zodat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie kan uitgeven. De uitspraak werd gedaan door de president W.E. Haak, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker, op 28 mei 2002.