ECLI:NL:HR:2002:AE3548
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bestreden uitspraak en strafvermindering in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Turkije in 1977, was eerder door het Hof veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor poging tot diefstal en diefstal met geweld. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Baumgardt. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens concludeerde tot vernietiging van de opgelegde straf, maar verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn voor het inzenden van de stukken was overschreden, wat in strijd was met de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte had op 24 maart 2000 cassatie ingesteld, maar de stukken kwamen pas op 4 oktober 2000 ter griffie van de Hoge Raad binnen. Een bladzijde ontbrak aanvankelijk door een vergissing, maar werd op 10 september 2001 hersteld. De zaak werd op 2 april 2002 voor het eerst behandeld, meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot zeventien maanden en een week, waarvan vijf maanden en drie weken voorwaardelijk. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straf.