ECLI:NL:HR:2002:AE4084

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/315HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vorderingen in een civiele procedure met betrekking tot terugbetaling en deblokkering van gelden

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. De eiser vorderde een bedrag van ƒ 121.963,37, vermeerderd met wettelijke rente, en verzocht verweerster te veroordelen in de proceskosten. Verweerster heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 29.489,03 gevorderd, evenals de deblokkering van onder de notaris gedeponeerde gelden. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en na bewijslevering een eindvonnis gewezen op 12 mei 1999, waarin eiser werd veroordeeld tot betaling van ƒ 10.476,21 en medewerking aan de deblokkering van ƒ 140.000,--. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 942,14 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

4 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/315HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 24 mei 1995 verweerster in cas-satie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 121.963,37, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding en voorts [verweerster] te veroordelen in de kosten verbonden aan deze procedure, waaronder het procureurssalaris en de wettelijke rente over de proceskosten, voor het geval die niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen:
1. tot (terug)betaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 29.489,03, ter zake door [verweerster] verrichte betalingen ten gunste van de vennootschap onder firma (hierna: vof) "Cuire-Elle", te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de dag van deze reconventionele conclusie tot aan de dag der algehele voldoening;
2. binnen 2 x 24 uur na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan de deblokkering van de onder de notaris gedeponeerde gelden ten bedrage van ƒ 140.000,--, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000,--, althans zodanige beslissing te nemen als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 juni 1996 een comparitie van partijen gelast en ter comparitie van partijen van 23 juli 1996 een mondeling tussenvonnis gewezen en [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 16 juli 1997 de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] in reconventie verzocht [verweerster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar vorderingen af te wijzen.
Vervolgens heeft [verweerster] bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie haar eis vermeerderd en gevorderd bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen:
1. tot terugbetaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 28.515,-- ter zake verdeling van de vof;
2. tot betaling aan [verweerster] van ƒ 20.000,-- ter zake verdeling inboedelgoederen;
3. subsidiair tot terugbetaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 29.489,03 ter zake door [verweerster] verrichte betalingen ten gunste van de vof zoals aanvankelijk bij eis in reconventie gevorderd;
4. al het vorenstaande met vermeerdering met de wettelijke rente;
5. met handhaving van de bij eis in reconventie gevorderde deblokkering van de onder de notaris gedeponeerde gelden.
[Eiser] heeft in reconventie zich tegen deze eisvermeerdering verzet.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 12 mei 1999 in conventie en in reconventie:
1. [eiser] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 10.476,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 1996;
2. [eiser] veroordeeld om binnen tweemaal 24 uur na de betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de deblokkering van de onder de notaris gedeponeerde gelden (in totaal ƒ 140.000,-- exclusief rente), op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag dat hij verwijtbaar in gebreke zal blijven met de nakoming van dit gebod;
3. bepaald dat boven een bedrag van ƒ 150.000,-- geen dwangsom meer zal worden verbeurd;
4. bepaald dat de hiervoor bedoelde dwangsom vatbaar is voor matiging, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5. gecompenseerd de proceskosten, gevallen in conventie en in reconventie, op die wijze dat iedere partij de eigen kosten draagt, met bepaling dat de eventuele executiekosten voor rekening van [eiser] komen, indien die kosten door toedoen van [eiser] worden gemaakt;
6. dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
7. het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 16 juli 1997 en 12 mei 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na een tussenarrest van 24 augustus 2000 heeft het Hof bij tussenarrest van 14 juni 2001 het vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 16 juli 1997 bekrachtigd, de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser], en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het Hof van 14 juni 2001 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 942,14 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 oktober 2002.