ECLI:NL:HR:2002:AE4156
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Ierland en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Meijers. De Procureur-Generaal, vertegenwoordigd door plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de stukken van het geding beoordeeld en vastgesteld dat de bestreden uitspraak van het Hof dateert van 3 november 1998. De verdachte was op dat moment niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, wat complicaties met zich meebracht voor de betekening van de aanzegging. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie tijdig heeft gehandeld door een verzoek in te dienen om de verdachte op te nemen in het opsporingsregister.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is niet overschreden, aangezien de vertraging niet aan het Openbaar Ministerie kan worden toegerekend. De Hoge Raad oordeelt dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte tot 21 maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring, zoals in het arrest van het Gerechtshof is omschreven.