ECLI:NL:HR:2002:AE4269
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in discriminatiezaak tegen bar-dancing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2002 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die was aangeklaagd voor discriminatie wegens ras in de exploitatie van een bar-dancing. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van discriminatie van een persoon van Iranese afkomst, die op 12 oktober 1997 niet werd toegelaten tot de bar-dancing. Het Gerechtshof had de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen, waarbij het Hof oordeelde dat de door de verdachte getroffen maatregel, hoewel ogenschijnlijk neutraal, in feite gericht was op personen van niet-Nederlandse afkomst die in een vertrekcentrum verbleven. Het Hof concludeerde dat het verschil in behandeling kon worden verklaard door objectief gerechtvaardigde factoren, en dat de verdachte in redelijkheid geen alternatieve maatregel kon treffen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Advocaat-Generaal onderzocht. Aangezien het beroep was gericht tegen een vrijspraak, diende de Hoge Raad te beoordelen of de Advocaat-Generaal in zijn beroep kon worden ontvangen. De Hoge Raad concludeerde dat het Gerechtshof de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten en dat er geen onjuiste opvatting was over de betekenis van 'discrimineren wegens ras'. Daarom werd de Advocaat-Generaal niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Deze uitspraak benadrukt de nuance in de beoordeling van discriminatiezaken, waarbij de context en de objectieve rechtvaardiging van maatregelen van belang zijn. De Hoge Raad bevestigde de vrijspraak van de verdachte, waarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof werd bekrachtigd.