ECLI:NL:HR:2002:AE4282
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen onbevoegdheid van de Rechtbank te Utrecht in een verzoek tot regeling van rechtsgebied
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, gedateerd 27 april 2000. De verdachte had een verzoek ingediend op basis van artikel 526 van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij stelde dat hij voor hetzelfde feit door verschillende rechters werd vervolgd. De Rechtbank te Utrecht verklaarde zich onbevoegd om van dit verzoek kennis te nemen, omdat volgens artikel 54 van de Wet op de rechterlijke organisatie de rechtbank enkel bevoegd is om te oordelen in jurisdictiegeschillen tussen kantongerechten binnen haar rechtsgebied.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de verdachte het cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank te Utrecht heeft ingetrokken. Dit gebeurde op 8 maart 2002, voorafgaand aan de behandeling van het cassatieberoep op 12 maart 2002. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte noch het cassatieberoep, noch het verzoekschrift heeft willen handhaven. De Rechtbank had het verzoek van de verdachte moeten opvatten als een verzoek aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 88 (oud) RO de bevoegde rechter is voor de regeling van rechtsgebied.
De beslissing van de Hoge Raad is genomen in raadkamer en werd uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 2 april 2002. De beschikking van de Rechtbank te Utrecht werd bevestigd, waarbij de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaarde in zijn beroep.