ECLI:NL:HR:2002:AE4552
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake een vordering tot betaling
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiser vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 16.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 augustus 1996. Verweerster heeft de vordering bestreden en een eis in reconventie ingesteld, welke in cassatie niet meer aan de orde is. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 april 1998 de zaak naar de rol verwezen voor nadere toelichting door eiser en heeft bij eindvonnis van 17 maart 1999 de vordering afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij hij zijn eis heeft vermeerderd. Het Hof heeft bij tussenarrest van 11 mei 2000 beide partijen tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het Hof bij arrest van 12 juli 2001 beide vonnissen in conventie bekrachtigd en het in hoger beroep anders gevorderde afgewezen. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen beide arresten van het Hof. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn beroep tegen het tussenarrest van 11 mei 2000 en het eindarrest van 12 juli 2001, met veroordeling in de kosten. De Hoge Raad heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover gericht tegen het arrest van het Gerechtshof van 11 mei 2000 en het beroep verworpen voor zover gericht tegen het arrest van 12 juli 2001. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 1.741,19, waarvan € 1.664,16 te voldoen aan de Griffier en € 77,03 aan verweerster.