ECLI:NL:HR:2002:AE4552

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/319HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake een vordering tot betaling

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiser vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 16.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 augustus 1996. Verweerster heeft de vordering bestreden en een eis in reconventie ingesteld, welke in cassatie niet meer aan de orde is. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 april 1998 de zaak naar de rol verwezen voor nadere toelichting door eiser en heeft bij eindvonnis van 17 maart 1999 de vordering afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij hij zijn eis heeft vermeerderd. Het Hof heeft bij tussenarrest van 11 mei 2000 beide partijen tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het Hof bij arrest van 12 juli 2001 beide vonnissen in conventie bekrachtigd en het in hoger beroep anders gevorderde afgewezen. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen beide arresten van het Hof. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn beroep tegen het tussenarrest van 11 mei 2000 en het eindarrest van 12 juli 2001, met veroordeling in de kosten. De Hoge Raad heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover gericht tegen het arrest van het Gerechtshof van 11 mei 2000 en het beroep verworpen voor zover gericht tegen het arrest van 12 juli 2001. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 1.741,19, waarvan € 1.664,16 te voldoen aan de Griffier en € 77,03 aan verweerster.

Uitspraak

4 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/319HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J.W. Hoek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 23 september 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 16.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 1996.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en een eis in reconventie ingesteld, die in cassatie niet meer aan de orde is.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 april 1998, voor zover in cassatie van belang, in conventie de zaak naar de rol verwezen voor een nadere toelichting door [eiser] en bij eindvonnis van 17 maart 1999 in conventie de vordering afgewezen.
Tegen beide in conventie gewezen vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Daarbij heeft hij zijn eis vermeerderd.
Bij tussenarrest van 11 mei 2000 heeft het Hof beide partijen tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het Hof bij arrest van 12 juli 2001 beide vonnissen in conventie, waarvan beroep, bekrachtigd en - voor zover nodig - het in hoger beroep in conventie anders gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep tegen het tussenarrest van 11 mei 2000 en het eindarrest van 12 juli 2001, met zijn veroordeling in de kosten.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voor zover het is gericht tegen 's Hofs tussenarrest
Het middel richt geen klachten tegen het tussenarrest van het Hof, zodat het beroep in cassatie in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beoordeling van het middel voor zover dit is gericht tegen 's Hofs eindarrest
Voor zover het middel is gericht tegen het eindarrest kunnen de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 mei 2000;
verwerpt het beroep voor zover gericht tegen het arrest van dat Hof van 12 juli 2001;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.741,19 in totaal, waarvan € 1.664,16 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 77,03 te voldoen aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen voor de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 oktober 2002.