ECLI:NL:HR:2002:AE4555

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/050HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en kosten in civiele procedure

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door mr. A. van Zalingen, gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiser vorderde schadevergoeding van verweerder, bestaande uit een eerder toegewezen bedrag van ƒ 160.000,-- bruto, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van ƒ 8.960,--. De Rechtbank verwees de zaak naar de rol voor een akte door verweerder na een tussenvonnis op 17 november 1999. Eiser ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 oktober 2000 het vonnis bekrachtigde en de zaak terugverwees naar de Rechtbank voor verdere behandeling.

Eiser stelde cassatie in tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad, onder leiding van vice-president P. Neleman, heeft het beroep verworpen. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder werden begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2002.

Uitspraak

11 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/050HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A. van Zalingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 9 februari 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] bij wijze van schadevergoeding te betalen:
a. de door de Kantonrechter te Amsterdam bij beschikking van 13 november 1997 toegewezen vergoeding ad ƒ 160.000,-- bruto;
b. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 19 december 1997, subsidiair vanaf de datum van dagvaarding tot de datum der algehele voldoening;
c. de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 8.960,--.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 november 1999 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [verweerder].
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 12 oktober 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak verwezen naar de Rechtbank te Amsterdam voor verdere behandeling en afdoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgeproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 oktober 2002.