ECLI:NL:HR:2002:AE4558

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/326HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en wanprestatie in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding en wanprestatie in het kader van een arbeidsrelatie. [Verweerder] had [eiseres] gedagvaard voor de Kantonrechter te Haarlem, waarbij hij vorderingen tot schadevergoeding indiende. De Kantonrechter heeft op 30 juni 1999 [eiseres] veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 7.016,69, maar heeft de overige vorderingen afgewezen. Hierop heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem, die op 11 juli 2000 de bestreden vonnissen heeft vernietigd en [eiseres] heeft veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk hoger bedrag van ƒ 100.510,35, vermeerderd met wettelijke rente. Tegen deze uitspraak heeft [eiseres] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense gevolgd, die had gepleit voor verwerping van het beroep. Tevens is [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak in het civiele recht, met betrekking tot de beoordeling van schadevergoeding en wanprestatie in arbeidsrelaties.

Uitspraak

11 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/326HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 17 juli 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Haarlem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [eiseres] schadeplichtig is en voorts:
1. primair [eiseres] te veroordelen aan [verweerder] te voldoen een bedrag aan schadevergoeding ad ƒ 217.000,-- bruto, althans een bedrag in goede justitie nader te bepalen, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 1998 tot de dag der algehele voldoening;
2. subsidiair [eiseres] te veroordelen aan [verweerder] te voldoen de door hem geleden schade, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
Bij conclusie van repliek heeft [verweerder] zijn eis vermeerderd door eveneens schadevergoeding te vorderen uit hoofde van wanprestatie aan de zijde van [eiseres].
[Eiseres] heeft zich tegen de vermeerdering van eis verzet.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 20 januari 1999 op 3 mei 1999 gehouden comparitie van partijen heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 30 juni 1999 [eiseres] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 7.016,69 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de Kantonrechter heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem. [Verweerder] heeft in hoger beroep gevorderd de bestreden vonnissen te vernietigen - met uitsluiting van dat deel van het eindvonnis waarbij hem een bedrag van ƒ 7.016,69 is toegewezen - en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] te veroordelen:
1. aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 20.510,35 wegens wettelijk gefixeerde schadevergoeding bestaande uit het loon over de opzegtermijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening;
2. aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 16.840,-- aan inkomensschade wegens gemiste suppletie op de WAO-uitkering van [verweerder], door [eiseres] verschuldigd uit hoofde van wanprestatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening;
3. aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 185.000,-- aan inkomensschade uit hoofde van wanprestatie, althans een door de Rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der voldoening.
Bij vonnis van 11 juli 2000 heeft de Rechtbank de bestreden vonnissen vernietigd, [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van ƒ 100.510,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 1998 tot aan de dag der algehele voldoening en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 oktober 2002.