ECLI:NL:HR:2002:AE5801
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen ex-partners en de gevolgen van niet-naleving
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die ooit met elkaar gehuwd zijn geweest en nu in een juridische strijd verwikkeld zijn over de omgangsregeling van hun minderjarige kinderen. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep van de vrouw tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak begint met een beschikking van het Gerechtshof van 4 oktober 2000, waarin een omgangsregeling wordt vastgesteld. De man heeft de vrouw vervolgens in kort geding gedagvaard om uitvoering te geven aan deze beschikking, wat resulteert in een vonnis van de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 22 december 2000, waarin de vordering van de man wordt toegewezen.
De vrouw gaat in hoger beroep tegen dit vonnis, maar het Gerechtshof bekrachtigt de beslissing van de President. De man dagvaardt de vrouw opnieuw in kort geding, wat leidt tot een tweede vordering die ook wordt toegewezen. De vrouw verzoekt in haar memorie van grieven om voeging van deze zaak met een andere procedure die aanhangig is bij het Hof, maar het Hof gaat hier niet op in. Uiteindelijk komt de zaak bij de Hoge Raad, waar de vrouw haar cassatieberoep indient.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een eis heeft gesteld aan de wijze waarop voeging moet worden verzocht die niet in overeenstemming is met de toepasselijke wetsbepalingen. Hoewel het middel gegrond is, leidt dit niet tot cassatie omdat de vrouw geen belang heeft bij het middel. De Hoge Raad verwerpt het beroep en compenseert de kosten van het geding in cassatie, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.