ECLI:NL:HR:2002:AE5805

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/025HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezagsvoorziening tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de vrouw, verweerster in cassatie, op 12 juli 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam met het verzoek om echtscheiding en om alleen belast te worden met het gezag over de minderjarige kinderen, geboren op 1 april 1997. De man, verzoeker tot cassatie, heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding, maar heeft wel verzocht om alleen het ouderlijk gezag over de kinderen en om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De Rechtbank heeft op 16 augustus 2000 de echtscheiding uitgesproken en een voorlopige bijdrage van ƒ 500,-- per kind per maand vastgesteld. In latere beschikkingen heeft de Rechtbank de definitieve bijdrage en de gezagsvoorziening aangehouden. Uiteindelijk heeft de Rechtbank op 11 april 2001 de definitieve bijdrage vastgesteld op ƒ 500,-- per kind per maand, en op 18 juli 2001 is de verzoeken van de ouders om alleen met het gezag te worden belast afgewezen.

Tegen deze beschikkingen heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft op 31 januari 2002 de eerdere beschikkingen van de Rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag aan de moeder toekomt, en dat de man vanaf 16 augustus 2000 een bijdrage van € 120,25 per kind per maand moet betalen. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.

De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen van de man niet gegrond verklaard en het beroep verworpen. De beslissing is gegeven door de vice-president en drie raadsheren, en openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002.

Uitspraak

25 oktober 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/025HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 12 juli 1999 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht echtscheiding uit te spreken tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - en, voor zover in cassatie nog van belang, alleen haar te belasten met de uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2], beiden geboren op 1 april 1997, met bepaling dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die minderjarigen ƒ 500,-- per kind per maand zal betalen.
De vader heeft tegen het verzoek om echtscheiding uit te speken geen verweer gevoerd en het verzoek tot vaststelling van een gezagsvoorziening en veroordeling tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bestreden. Daarbij heeft hij verzocht alleen te worden belast met het ouderlijk gezag over de kinderen en de vrouw te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tot een bedrag van ƒ 750,-- per kind per maand.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 16 augustus 2000 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man voorlopig ƒ 500,-- per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van beide kinderen, en de beslissing omtrent de definitieve vaststelling van de gezagsvoorziening en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aangehouden. Na een tussenbeschikking van 17 januari 2001 heeft de Rechtbank bij beschikking van 11 april 2001 onder meer bepaald dat de man aan de vrouw ƒ 500,-- per kind per maand zal betalen als definitieve bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend, het verzoek van de man terzake de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen afgewezen, en de beslissing omtrent de definitieve gezagsvoorziening aangehouden. Bij beschikking van 18 juli 2001 heeft de Rechtbank de verzoeken van de ouders om alleen met het gezag te worden belast afgewezen, bepaald dat de kinderen woonplaats hebben bij de vrouw en een omgangsregeling voor de man getroffen.
Tegen de beschikkingen van 11 april 2001 en 18 juli 2001 heeft de man, onderscheidenlijk voor wat betreft de vaststelling van de kinderalimentatie en wat betreft de omgangsregeling, in twee afzonderlijke verzoekschriften hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft in het hoger beroep tegen de beschikking van 18 juli 2001 incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij verzocht alleen te worden belast met het gezag over de kinderen.
Bij beschikking van 31 januari 2002 heeft het Hof de beschikkingen van de Rechtbank van 11 april 2001 en 18 juli 2001 vernietigd voor zover aan zijn oordeel onderworpen en heeft het Hof, voor zover in cassatie van belang, bepaald dat het gezag aan de moeder alleen toekomt en dat de man met ingang van 16 augustus 2000 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 120,25 per kind per maand dient te betalen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 oktober 2002.