ECLI:NL:HR:2002:AE5805
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en gezagsvoorziening tussen ouders van minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de vrouw, verweerster in cassatie, op 12 juli 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam met het verzoek om echtscheiding en om alleen belast te worden met het gezag over de minderjarige kinderen, geboren op 1 april 1997. De man, verzoeker tot cassatie, heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding, maar heeft wel verzocht om alleen het ouderlijk gezag over de kinderen en om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De Rechtbank heeft op 16 augustus 2000 de echtscheiding uitgesproken en een voorlopige bijdrage van ƒ 500,-- per kind per maand vastgesteld. In latere beschikkingen heeft de Rechtbank de definitieve bijdrage en de gezagsvoorziening aangehouden. Uiteindelijk heeft de Rechtbank op 11 april 2001 de definitieve bijdrage vastgesteld op ƒ 500,-- per kind per maand, en op 18 juli 2001 is de verzoeken van de ouders om alleen met het gezag te worden belast afgewezen.
Tegen deze beschikkingen heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft op 31 januari 2002 de eerdere beschikkingen van de Rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag aan de moeder toekomt, en dat de man vanaf 16 augustus 2000 een bijdrage van € 120,25 per kind per maand moet betalen. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen van de man niet gegrond verklaard en het beroep verworpen. De beslissing is gegeven door de vice-president en drie raadsheren, en openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002.