ECLI:NL:HR:2002:AE6102

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00103/02 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring van beklag tot teruggave motorfiets

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Breda, waarin klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klaagschrift tot teruggave van een motorfiets. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 augustus 1997 deed [betrokkene] aangifte van diefstal van zijn motorfiets. In 1998 werden verschillende motorfietsen onder klager in beslag genomen. Op 26 september 2000 verzocht [betrokkene] de Officier van Justitie om teruggave van zijn motorfiets, die onder klager in beslag was genomen. Dit verzoek werd aangemerkt als een klaagschrift in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De eerste behandeling van het klaagschrift vond plaats op 1 december 2000, maar klager was niet opgeroepen. Na een oproeping op 19 januari 2001 vond de behandeling van het klaagschrift plaats op 23 februari 2001, waarbij klager niet verscheen. De Rechtbank verklaarde bij beschikking van 15 maart 2001 het klaagschrift van [betrokkene] gegrond en gelastte de teruggave van de motorfiets aan hem.

Op 26 april 2001 diende klager een klaagschrift in tot teruggave van de motorfiets. De Rechtbank verklaarde klager bij beschikking van 21 september 2001 niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift, omdat de eerdere beslissing onherroepelijk was geworden. Klager stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was van de behandeling van zijn klaagschrift, wat volgens hem een schending van artikel 6 EVRM inhield. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde, omdat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de eerdere beschikking onherroepelijk was en dat er geen grond was voor cassatie.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank, waarbij klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot teruggave van de motorfiets.

Uitspraak

12 november 2002
Strafkamer
nr. 00103/02 B
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 21 september 2001, nummer 4092-99, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van een motorfiets.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door [klager]. Namens deze heeft mr. H.L.J.M. van Grinsven, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat
de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank [klager] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift.
3.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) op 2 augustus 1997 heeft [betrokkene] aangifte gedaan van diefstal van zijn motorfiets;
(ii) in 1998 is een aantal motorfietsen onder [klager] in beslag genomen;
(iii) bij schrijven van 26 september 2000 heeft [betrokkene] de Officier van Justitie verzocht om teruggave van zijn motorfiets, die onder [klager] in beslag was genomen;
(iv) genoemde brief van [betrokkene] is aangemerkt als een klaagschrift in de zin van art. 552a Sv; de eerste behandeling van het klaagschrift vond plaats in openbare raadkamer van 1 december 2000, alwaar de zaak werd aangehouden omdat de beslagene, [klager], niet was opgeroepen;
(v) bij oproeping, gedateerd 19 januari 2001, is [klager] opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene] op 23 februari 2001;
(vi) op 23 februari 2001 heeft de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene] plaatsgevonden; [klager] is niet verschenen;
(vii) bij brief van 27 februari 2001 aan de griffier van de Rechtbank heeft [klager] meegedeeld dat hij de oproeping voor de raadkamerbehandeling - in verband met een kortdurend verblijf in het buitenland - pas in handen heeft gekregen toen de zaak al was behandeld;
(viii) bij beschikking van 15 maart 2001 heeft de Rechtbank het klaagschrift van [betrokkene] gegrond verklaard en de teruggave van de motorfiets aan laatstgenoemde gelast;
(ix) op 26 april 2001 heeft [klager] een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave aan hem van de motorfiets.
3.3. De Rechtbank heeft [klager] bij beschikking van 21 september 2001 niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift. De Rechtbank heeft daartoe overwogen:
"Nu uit de onderhavige stukken duidelijk is geworden dat de beslissing van de rechtbank voornoemd reeds onherroepelijk is, is de rechter van oordeel dat hij geen beslissing meer kan nemen op het onderhavige klaagschrift en klager derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klaagschrift."
3.4. In de toelichting op het middel wordt geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat de beslissing van de Rechtbank van 15 maart 2001 reeds onherroepelijk was nu [klager], naar wordt gesteld, buiten zijn schuld niet tijdig op de hoogte is geraakt van de oproeping van de behandeling door de Rechtbank van het klaagschrift van [betrokkene], door welke omstandigheid tevens art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden.
3.5. De Rechtbank heeft vastgesteld dat haar beschikking van 15 maart 2001, waarbij de teruggave van de motorfiets aan [betrokkene] is gelast, onherroepelijk is geworden.
Dat brengt mee dat de Rechtbank [klager] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn op 26 april 2001 ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van diezelfde motorfiets. Daaraan kan niet afdoen hetgeen met een beroep op art. 6 EVRM in het middel wordt gesteld omtrent de oproeping van [klager] voor de raadkamerbehandeling van 23 februari 2001.
3.6. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2002.