ECLI:NL:HR:2002:AE6376

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag Meststoffenwet

In deze zaak heeft belanghebbende, X te Z, beroep ingesteld in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 maart 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het jaar 1995, bedroeg ƒ 1969,25 aan enkelvoudige belasting en ƒ 1969,25 aan verhoging, zonder enige kwijtschelding. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de naheffingsaanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur was verminderd tot ƒ 1934,75 aan enkelvoudige belasting en ƒ 193,48 aan verhoging. De Hoge Raad heeft eerder op 14 juni 2000, nr. 33557, de uitspraak van het Hof vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling.

In de tweede uitspraak heeft het Hof het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft een verweerschrift ingediend, maar dit werd door de Hoge Raad niet in behandeling genomen omdat het te laat was ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, maar ook uit de handelwijze van de Inspecteur, die de verhoging had gesteld op 100 procent van de enkelvoudige belasting.

De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en veroordeelde de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op ƒ 2475 (€ 1123,11) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd de Minister veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644, en werd de Staat aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. Het griffierecht van ƒ 160 (€ 72,60) diende ook door de Staat aan belanghebbende te worden vergoed. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2002.

Uitspraak

Nr. 37.138
9 augustus 2002
SE
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 maart 2001, nr. 466/00, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overschotheffing.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet opgelegd ten bedrage van ƒ 1969,25 aan enkelvoudige belasting en ƒ 1969,25 aan verhoging, waarvan niets is kwijtgescholden. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van het Bureau heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Assen (hierna: de Inspecteur) gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Bij ambtshalve gegeven beschikking is nadien de naheffingsaanslag verminderd tot ƒ 1934,75 aan enkelvoudige belasting en de verhoging verminderd tot op ƒ 193,48.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur was verminderd, en het daarbij genomen kwijtscheldingsbesluit eveneens gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2000, nr. 33557, BNB 2000/266, vernietigd voorzover deze de proceskostenveroordeling betreft, met verwijzing van het geding naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Deze tweede uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen deze tweede uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
4. Beoordeling van de klacht
4.1. De klacht betoogt dat - anders dan het Hof heeft geoordeeld - de noodzaak tot het instellen van het beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, doch - integendeel - uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de Inspecteur, hierin bestaande dat deze de verhoging van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag heeft gesteld op 100 percent van de enkelvoudige belasting.
4.2. In zijn eerste uitspraak heeft het Hof, destijds in cassatie onbestreden, geoordeeld dat - naar het Hof kennelijk bedoelde: reeds ten tijde van het opleggen van de aanslag - kwijtschelding van de verhoging tot op 50 percent niet in strijd met het recht en ook overigens passend zou zijn geweest. Gelet op dit oordeel, waarvan het Hof na verwijzing moest uitgaan, en in aanmerking genomen dat de Inspecteur pas nadat belanghebbende beroep had ingesteld de verhoging gedeeltelijk heeft kwijtgescholden, kan niet worden gezegd dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende.
De klacht is derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
5. Proceskosten
De Minister zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof voor en na verwijzing.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2475 (€ 1123,11) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Minister in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2002.