ECLI:NL:HR:2002:AE7661
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep en volmachtverlening door advocaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door een advocaat was ingesteld namens een verdachte. De verdachte was eerder door de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen veroordeeld tot zes maanden jeugddetentie, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hoger beroep was ingesteld door mr. J. Schutte, advocaat te Zutphen, maar de vraag was of dit op de juiste wijze was gebeurd. De voorzitter van het Hof had in de terechtzitting in hoger beroep de vraag opgeworpen of het hoger beroep op de door de wet voorgeschreven wijze was ingesteld. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep niet correct was ingesteld, omdat mr. Schutte niet bepaaldelijk door de verdachte was gevolmachtigd om het beroep in te stellen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld, omdat de verdachte op het moment van het instellen van het beroep de leeftijd van zestien jaren al had bereikt, waardoor de bepalingen van artikel 503 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing waren. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de advocaat niet expliciet vermeldde dat hij door de verdachte was gevolmachtigd, niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.