ECLI:NL:HR:2002:AE8458

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/105HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest inzake vervoerovereenkomst en afgifte van goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres], de rechtverkrijgende van [A] Ltd., en de vennootschap naar Russisch recht, NORTH-WESTERN SHIPPING COMPANY (NWSC). De zaak betreft een geschil over de afgifte van een partij wodka die door NWSC was vervoerd. [Eiseres] had NWSC gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij zij vorderde dat NWSC zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. NWSC heeft de vordering bestreden, en de Rechtbank heeft tussenvonnissen gewezen waarin bewijslevering werd gelast. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft in hoger beroep de vordering van [eiseres] afgewezen, wat leidde tot het cassatieberoep van [eiseres].

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat de wijziging van de vervoerovereenkomst tussen [A] en NWSC, waarbij Kredo als geadresseerde werd aangewezen, niet voldoende was om NWSC te legitimeren om de goederen aan Kredo af te geven zonder dat Kredo een exemplaar van het cognossement had ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvaarding van het derdenbeding door Kredo niet op de door het Hof aangenomen wijze had plaatsgevonden. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd NWSC veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 326,54 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

29 november 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/105HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
de vennootschap naar Russisch recht NORTH-WESTERN SHIPPING COMPANY, gevestigd te St. Petersburg, Rusland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] -heeft bij exploit van 24 januari 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: NWSC - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, NWSC te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
NWSC heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 oktober 1996 partijen om nadere inlichtingen verzocht en bij tussenvonnis van 17 september 1998 NWSC alvorens verder te beslissen tot bewijslevering toegelaten.
Tegen beide tussenvonnissen heeft NWSC hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 19 december 2000 heeft het Hof beide tussenvonnissen waarvan beroep vernietigd, en opnieuw rechtdoende de vordering van [eiseres] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
NWSC heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van NWSC heeft bij brief van 17 oktober 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is de rechtverkrijgende van [A] Ltd. (hierna ook aan te duiden als [A]). NWSC heeft aan [A] een cognossement afgegeven betreffende vervoer van dertien containers met flessen wodka. Het cognossement vermeldt als shipper [A], als consignee Kredo Company (hierna ook aan te duiden als Kredo), als haven van bestemming St. Petersburg en als eindbestemming het entrepot van Kredo in Moskou.
(ii) NWSC heeft met [A] een vervoerovereenkomst gesloten, strekkende tot vervoer van de partij wodka van Antwerpen naar St. Petersburg en vandaar naar Moskou in januari 1994.
(iii) Van het cognossement zijn, naast het hiervoor onder (i) genoemde exemplaar, nog twee exemplaren afgegeven. Het ene is gestuurd naar de vertegenwoordiger van [A] in St. Petersburg, het andere als "ships bag"-exemplaar naar de agent van NWSC in St. Petersburg. Dit laatste exemplaar is door die agent op 28 januari 1994 overhandigd aan Vneshtrans, de expediteur die namens NWSC voor verder vervoer naar Moskou zou zorgen.
(iv) Overleg tussen [A] en Kredo over problemen die waren ontstaan over het doorvervoer naar Moskou heeft ertoe geleid dat de vervoerovereenkomst in die zin is gewijzigd, dat de verplichtingen van NWSC eindigden bij aflevering in St. Petersburg. Kredo is met Vneshtrans in contact getreden om het wegvervoer naar Moskou te regelen.
(v) Een vertegenwoordiger van [A] heeft bij telexen van 21 februari 1994 aan NWSC laten weten dat men had begrepen dat na een ontmoeting tussen [A] en Kredo, Kredo rechtstreeks contact had opgenomen met Vneshtrans met het oog op het transport naar Moskou, en dat in verband met het gewijzigde traject om vrachtrestitutie werd verzocht, welk verzoek op 24 februari 1994 werd herhaald. De zo-even bedoelde vertegenwoordiger heeft bij telexen van 21 en 24 februari 1994 opdracht gegeven aan de agent van NWSC in Antwerpen om de goederen geblokkeerd te houden en nog niet aan Kredo af te geven.
(vi) De partij wodka is onder verantwoordelijkheid van NWSC in St. Petersburg aan (een vertegenwoordiger van) Kredo afgegeven.
(vii) Op de vervoerovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.
3.2 Aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering tot schadevergoeding heeft [eiseres] ten grondslag gelegd - voorzover thans nog van belang - dat NWSC in strijd met haar verplichtingen als vervoerder de partij wodka heeft afgegeven aan een ander dan de regelmatige houder van het cognossement. De Rechtbank heeft het primaire verweer van NWSC - kort gezegd: vanaf het moment dat de vervoerovereenkomst werd gewijzigd, is Vneshtrans het ship's bag-exemplaar van het cognossement, dat zij eerst hield voor NWSC, recht- en regelmatig gaan houden voor Kredo - verworpen. Zij heeft NWSC toegelaten te bewijzen dat [A] erin heeft toegestemd dat zij de containers met wodka in St. Petersburg aan (Vneshtrans als vertegenwoordiger van) Kredo zou afgeven. Als NWSC dat bewijs niet levert, zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen, aldus de Rechtbank.
3.3 In hoger beroep heeft het Hof de grieven 4, 5 en 13 van NWSC gegrond bevonden en de vordering van [eiseres] afgewezen. Hetgeen het Hof daartoe heeft overwogen kan als volgt worden samengevat.
Het geschil in hoger beroep betreft in essentie de vraag of uit de nader overeengekomen wijziging van de vervoerovereenkomst kan worden afgeleid dat [A] aan NWSC toestemming heeft gegeven om de containers met wodka in St. Petersburg aan Vneshtrans/Kredo uit te leveren, zonder dat Kredo een exemplaar van het originele naamcognossement van [A] heeft ontvangen (rov. 3, eerste alinea). In het geval dat de geadresseerde een ander is dan de afzender, bevat het cognossement mede een derdenbeding ten behoeve van de geadresseerde. Aanvaarding van dit beding, en daarmee toetreding tot de vervoerovereenkomst, kan op elk moment en in elke vorm plaatsvinden, tenzij een andersluidend beding is opgenomen in de vervoerovereenkomst (rov. 3, derde alinea). Nu tussen [A] en Kredo in de week voorafgaande aan 21 februari 1994 is overeengekomen dat Kredo zorg zou dragen voor het doorvervoer naar Moskou en NWSC hiervan op de hoogte is gesteld met het verzoek op te geven welke korting zij in verband hiermee zou geven op de vrachtprijs, heeft Kredo kennelijk het derdenbeding aanvaard en hebben partijen beoogd in die zin van de vervoerovereenkomst af te wijken dat aflevering in St. Petersburg aan Kredo diende plaats te vinden. Hierdoor werd Kredo materieel gelegitimeerd en verloor het cognossement zijn functie als legitimatie voor de aflevering. NWSC diende zich dus te richten naar de instructies van Kredo (rov. 4). [A] is niet vorderingsgerechtigd gebleven totdat zij haar rechten als eerste cognossementshouder cedeerde aan [eiseres]: het vorderingsrecht is immers in februari 1994 overgegaan op Kredo als geadresseerde, zodat [A] ten tijde van de cessie op 17 januari 1995 als afzender/eerste cognossementshouder geen vorderingsrecht meer had (rov. 5).
3.4 Onderdeel 1 keert zich in de eerste plaats met een rechtsklacht tegen hetgeen het Hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2000, nr. C98/320, NJ 2001, 44, heeft overwogen in de hiervoor onder 3.3 weergegeven derde alinea van zijn rov. 3. Deze klacht slaagt: de opvatting dat het enkele feit dat een naamcognossement een ander dan de afzender als geadresseerde vermeldt, meebrengt dat dit cognossement voor die geadresseerde een derdenbeding bevat dat door hem in beginsel op elk moment - derhalve bijvoorbeeld ook reeds voordat het cognossement hem ter hand is gesteld - en in elke vorm kan worden aanvaard met als gevolg dat hij toetreedt tot de vervoerovereenkomst, kan niet als juist worden aanvaard. In het zo-even genoemde arrest, waar het ging om een geval van toetreding in het kader van gezamenlijk overleg tussen vervoerder, afzender en (de verzekeraar van) geadresseerde, heeft de Hoge Raad weliswaar geoordeeld dat uit art. 8:441 BW niet volgt "dat de in een cognossement vermelde geadresseerde niet eerder of anders tot de vervoerovereenkomst ter zake waarvan het cognossement is uitgegeven, zou kunnen toetreden dan door het cognossement, na dit te hebben ontvangen, aan de vervoerder te presenteren", maar geenszins dat die toetreding ook kan plaatsvinden op de zojuist bedoelde, door het Hof in zijn rov. 3 vermelde wijze (door - eenzijdige - aanvaarding van een derdenbeding, op elk moment en in elke vorm).
3.5 Gegrond zijn ook de onderdelen 2, 3 en 4 voorzover deze klagen over onbegrijpelijkheid van 's Hofs, in rov. 4 tot uitdrukking gebrachte, oordeel dat [A] ermee heeft ingestemd dat Kredo als geadresseerde zonder verdere voorwaarden aanspraak mocht maken op de lading en dat deze zonder dat zij over het voor haar bestemde cognossementsexemplaar kon beschikken aan haar diende te worden afgegeven, alsmede over onbegrijpelijkheid van de door het Hof in zijn rov. 5 aan dit oordeel verbonden gevolgtrekking dat [A] ten tijde van de cessie op 17 januari 1995 als afzender/eerste cognossementshouder geen vorderingsrecht meer had. Zoals het Hof heeft vastgesteld, heeft [A] op dezelfde dag - 21 februari 1994 - dat zij aan NWSC had laten weten begrepen te hebben dat Kredo rechtstreeks contact had opgenomen met Vneshtrans met het oog op het transport naar Moskou, aan de agent van NWSC in Antwerpen opgedragen de lading geblokkeerd te houden en nog niet aan Kredo af te geven. In het licht van deze feiten is 's Hofs oordeel, dat - kort gezegd - [A] ermee had ingestemd dat Kredo zonder cognossement over de lading wodka kon beschikken, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.6 De onderdelen 1 tot en met 4 behoeven voor het overige geen behandeling.
3.7 Onderdeel 5 faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 41.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 december 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt NWSC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 326,54 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 november 2002.