ECLI:NL:HR:2002:AE8466

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/073HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderlijk gezag in cassatie

In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, op 10 november 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zutphen. Hij verzocht om echtscheiding van de vrouw, alsook om alleen het ouderlijk gezag over hun minderjarige zoon. De vrouw heeft deze verzoeken bestreden en zelf verzocht om alleen het ouderlijk gezag en om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon. De Rechtbank heeft op 27 januari 2000 de echtscheiding uitgesproken, maar de behandeling van het gezag en de bijdrage in de kosten geschorst, en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies. Na rapportage heeft de Rechtbank op 7 september 2000 bepaald dat de zoon bij de vrouw zal wonen en dat de man recht heeft op omgang met de zoon. Tevens is bepaald dat de man een bijdrage van ƒ 500,-- per maand aan de vrouw zal betalen. De man heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 3 april 2001 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de man cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de man in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard, en heeft het beroep verworpen. De beslissing is gegeven door vice-president P. Neleman en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2002.

Uitspraak

15 november 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/073HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 november 1998 ter griffie van de Rechtbank te Zutphen ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en, voor zover in cassatie van belang, verzocht:
1. tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - echtscheiding uit te spreken;
2. te bepalen dat de man alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over het minderjarige kind van partijen (hierna: de zoon);
3. te bepalen dat de vrouw zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon met een bedrag van ƒ 500,-- per maand.
De vrouw heeft het verzoek ten aanzien van de punten 2 en 3 bestreden en zelfstandig verzocht:
1. te bepalen dat zij alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over de zoon;
2. te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon met een bedrag van ƒ 500,--.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 januari 2000, voor zover in cassatie van belang, tussen partijen echtscheiding uitgesproken, de behandeling met betrekking tot het gezag over, de omgang met en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon geschorst en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht haar te rapporteren en te adviseren omtrent het gezag over, de omgang met en de opvoedingssituatie van de zoon.
Na rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de Rechtbank bij eindbeschikking van 7 september 2000 bepaald dat de zoon zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en dat de man recht heeft op omgang met de zoon, uit te voeren overeenkomstig de aanwijzingen van de gezinsvoogd. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum waarop de beschikking van 27 januari 2000, voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon aan de vrouw zal betalen de som van ƒ 500,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte heeft de Rechtbank afgewezen.
Tegen de eindbeschikking van de Rechtbank heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 3 april 2001 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 november 2002.