ECLI:NL:HR:2002:AE8773

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01024/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een personenauto en de beoordeling van eigendomsoverdracht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor het medeplegen van verduistering van een personenauto, een Mercedes, die toebehoorde aan [betrokkene 1]. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 17 april 1999 heeft de verdachte samen met een medeverdachte de auto wederrechtelijk toegeëigend. De verdachte had de intentie om de auto te kopen, maar heeft deze zonder betaling meegenomen. De verklaringen van de benadeelde partij en een getuige, [betrokkene 2], ondersteunen de beschuldigingen. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten behoeve van de gemeenschap, in plaats van een gevangenisstraf. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd, omdat de auto aan hem in eigendom toebehoorde. De Hoge Raad heeft deze klacht verworpen, oordelend dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de auto op het moment van de verduistering aan [betrokkene 1] toebehoorde en dat de verdachte deze wederrechtelijk heeft toegeëigend. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden en verwerpt het beroep.

Uitspraak

5 november 2002
Strafkamer
nr. 01024/01
KD/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 november 2000, nummer 21/000992-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 6 maart 2000 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van verduistering" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde verduistering ontoereikend is gemotiveerd, omdat de in de bewezenverklaring bedoelde auto aan de verdachte in eigendom toebehoorde.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 17 april 1999 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een personenauto, merk mercedes, toebehorende aan [betrokkene 1], welke auto verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.2.2. De bewezenverklaring steunt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - op de navolgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van [betrokkene 1], inhoudende:
"Op 17 april 1999 had ik een witte Mercedes in de aanbieding. [Medeverdachte] hoorde dit. Hij heeft een vriend gebeld over die Mercedes en die man heeft ook met mij gesproken. [Medeverdachte] is toen 's middags met [verdachte] langs gekomen. Die ochtend is gezegd dat er meteen afgerekend zou worden. Dit is een normale gang van zaken, zeker als het om vreemden gaat. Nadat de onderhandelingen over de prijs van de auto afgerond waren, gaf [verdachte] aan dat hij geen geld bij zich had. Hij zei dat hij daarvoor naar Zwolle moest rijden.
[Betrokkene 2] was bereid om mee te rijden naar Zwolle. In de witte Mercedes reden [verdachte] en [betrokkene 2]. (...) Ik bleef zelf in het kantoor. Voordat ze wegreden pakte [verdachte] de kentekenpapieren op en stak deze in zijn zak. Omdat [medeverdachte] een bekende was is daar niet op gereageerd.
Wat later die dag kreeg ik een telefoontje van [betrokkene 2] dat [verdachte] er met de Mercedes vandoor was gegaan op een terrein van een autohandelaar. Ik heb de politie gebeld en aangegeven dat ik geen geld ontvangen had en ook geen auto meer had. Er is niet betaald voor de Mercedes."
b. de verklaring van [betrokkene 2], inhoudende:
"Ik doe aangifte van verduistering. Op 17 april 1999 omstreeks 15.15 uur kwam ik bij de handelsonderneming [A] te [vestigingsplaats]. Mijn baas, [betrokkene 1] vroeg mij toen om met de mij bekende [medeverdachte] en een andere man mee te gaan naar Zwolle om een Mercedes C 180, kenteken [AA-AA-00] te verkopen. Mijn baas legde hierna het kentekenbewijs van genoemde Mercedes op tafel zodat ik dat kenteken mee kon nemen. Ik zag toen dat de mij onbekende man dit kentekenbewijs van tafel pakte en in zijn zak deed. Aan mijn baas en mij werd door de onbekende man verteld dat hij een autobedrijf in Zwolle had en daarom dan gelijk in Zwolle het kenteken zou overschrijven. Verder verklaarde de man dat hij daar in Zwolle geld op moest halen, dat hij dan aan mij zou betalen. [Medeverdachte] reed toen in zijn eigen auto, waarmee hij samen met die man gekomen was, naar Zwolle. De man reed als bestuurder van de Mercedes die hij voornemens was te kopen en ik zat als passagier naast deze man in de Mercedes. Wij reden achter [medeverdachte] aan naar Zwolle. (...)"
3.3. Gelet op deze bewijsmiddelen heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat op het tijdstip waarop de verdachte in Zwolle "er met de Mercedes vandoor was gegaan" de auto toebehoorde aan [betrokkene 1] en voorts dat de verdachte toen de auto wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door daarover zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester te beschikken. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste uitleg van enige in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende en aan art. 321 Sr ontleende term. Het oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de hiervoren weergegeven verklaring van [betrokkene 2] inhoudt dat de verdachte voornemens was de auto te kopen en dat de verkoop te Zwolle zou plaatsvinden.
3.4. Het middel, waarin wordt gesteld dat in Lelystad "een perfecte overeenkomst van koop-verkoop tot stand is gekomen en dat direct daarop aansluitend eigendomsoverdracht (levering) heeft plaatsgevonden", mist dus feitelijke grondslag en faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 5 november 2002.