ECLI:NL:HR:2002:AE8847
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1998 door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 599.102,--, subsidiair 25 maanden hechtenis. De betrokkene, geboren in Marokko in 1954 en werkzaam als productiemedewerker, heeft een netto-inkomen van f. 3070,- per maand en is verantwoordelijk voor de verzorging van zijn vrouw en drie kinderen. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J.H. Corten. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Tijdens de zitting heeft de raadsman van de betrokkene een verweer gevoerd met betrekking tot de draagkracht van zijn cliënt. Dit verweer werd echter door de Hoge Raad als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om op dit verweer een gemotiveerd antwoord te geven, omdat het verweer niet meer inhield dan een mededeling over het huidige netto-inkomen en de gezinsomvang, zonder argumenten te verstrekken over de toekomstige draagkracht van de betrokkene. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalde en dat er geen gronden waren voor cassatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een uitdrukkelijk en gemotiveerd verweer bij de beoordeling van de draagkracht in ontnemingszaken.