ECLI:NL:HR:2002:AE8847

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01670/01 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1998 door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 599.102,--, subsidiair 25 maanden hechtenis. De betrokkene, geboren in Marokko in 1954 en werkzaam als productiemedewerker, heeft een netto-inkomen van f. 3070,- per maand en is verantwoordelijk voor de verzorging van zijn vrouw en drie kinderen. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J.H. Corten. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Tijdens de zitting heeft de raadsman van de betrokkene een verweer gevoerd met betrekking tot de draagkracht van zijn cliënt. Dit verweer werd echter door de Hoge Raad als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om op dit verweer een gemotiveerd antwoord te geven, omdat het verweer niet meer inhield dan een mededeling over het huidige netto-inkomen en de gezinsomvang, zonder argumenten te verstrekken over de toekomstige draagkracht van de betrokkene. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalde en dat er geen gronden waren voor cassatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een uitdrukkelijk en gemotiveerd verweer bij de beoordeling van de draagkracht in ontnemingszaken.

Uitspraak

19 november 2002
Strafkamer
nr. 01670/01 P
LR/SMA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 januari 2001, nummer 20/002471-98, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een beslising van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 4 augustus 1998, waarbij de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 599.102,--, subsidiair 25 maanden hechtenis.
1.2. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting gevoerd draagkrachtverweer.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 19 december 2000 heeft de raadsman van de betrokkene aldaar, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt is thans werkzaam als productiemedewerker bij [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Hij heeft een netto-inkomen van f. 3070,- per maand, waarvan hij een vrouw en drie kinderen moet onderhouden. Hij heeft verder geen vermogen of bezittingen."
3.3. Van de rechter die de ontnemingsmaatregel oplegt, moet, gelet op de in art. 359, vijfde lid, Sv vervatte en hier ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv geldende motiveringseis, worden verlangd dat hij op een ter zake van de draagkracht uitdrukkelijk voorgedragen, met argumenten ondersteund, verweer een uitdrukkelijk en gemotiveerd antwoord geeft (vgl. HR 13 november 2001, NJ 2002, 233).
3.4. Het onder 3.2 weergegeven verweer is niet een uitdrukkelijk voorgedragen, met argumenten ondersteund, verweer waarop het Hof gehouden was een gemotiveerde beslissing te geven. Immers het verweer behelst niets meer dan een mededeling omtrent het huidige netto-inkomen uit arbeid en de gezinsomvang van de betrokkene, zonder dat daarbij argumenten worden aangevoerd die betrekking hebben op de toekomstige draagkracht van de betrokkene, terwijl in het licht van de ook door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen de stelling dat de betrokkene niet over vermogen beschikt onvoldoende is onderbouwd.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 19 november 2002.