ECLI:NL:HR:2002:AE8881

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02017/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake valsheid in geschrift en oplichting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 10 mei 2001 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1943. De Hoge Raad behandelt het beroep dat door de verdachte is ingesteld, waarbij de verdediging werd gevoerd door advocaten mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft het vierde tenlastegelegde feit en tot verwijzing naar een ander gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder valsheid in geschrift en oplichting. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij de bewezenverklaring van het vierde feit een vergissing heeft gemaakt door een onderdeel op te nemen dat niet op enig bewijsmiddel berust. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring aldus verbeterd, waardoor de klacht van de verdediging niet kan leiden tot cassatie.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen omtrent het vierde feit en de strafoplegging, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. Voor de overige tenlasteleggingen wordt het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 19 november 2002, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

19 november 2002
Strafkamer
nr. 02017/01
ES/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 mei 2001, nummer 21/000956-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 10 februari 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 6. en 7. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. primair en 5. primair telkens "het medeplegen van opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk van een anders auteursrecht een werk is vervat ter verspreiding voorhanden hebben, terwijl hij het plegen van de misdrijven, als bedoeld in artikel 31a van de Auteurswet 1912, als bedrijf uitoefent, meermalen gepleegd", 2. primair "het medeplegen van valsheid in geschrift", 3. primair "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 4. "het medeplegen van oplichting" en 8. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het vierde tenlastegelegde feit en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel houdt in dat van het onder 2 bewezen verklaarde het onderdeel luidende:
"en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond"
niet op enig bewijsmiddel berust.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij omstreeks 18 mei 1996, te Enschede althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een aan [C] A.G. te [plaats E]-Zwitserland gerichte - en voor dat bedrijf bestemde schriftelijke verklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), valselijk in dat geschrift vermeld - zakelijk weergegeven - dat de verschuldigde muziek- en licentierechten, behorend bij door of namens "[D]" te [plaats F] in Georgië bij [C] te [plaats E]-Zwitserland bestelde en nog te bestellen CD's en/of cassettes, telkens zouden worden voldaan door "[D]" te [plaats F] in Georgië en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
3.3. Het in het middel bedoelde onderdeel van de bewezenverklaring wordt niet geschraagd door de inhoud van enig door het Hof gebezigd bewijsmiddel.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat het Hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden "en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond" heeft opgenomen.
De Hoge Raad leest de bewezenverklaring aldus verbeterd. De klacht mist daarom feitelijke grondslag, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof voor de bewezenverklaring van feit 4 gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen die strijdig zijn met de bewezenverklaring.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezen verklaard dat:
"hij op 16 april 1992 te [plaats E]-Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [betrokkene 1], heeft bewogen tot de afgifte van een cheque ter waarde van SF 13.690,-, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
= aan die [betrokkene 1] een partij kantoor-inventaris en -meubelen getoond en daarbij
= zich tegenover die [betrokkene 1] voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van die partij kantoor-inventaris en -meubelen en daarbij
= voor die [betrokkene 1] verzwegen dat er op 17 februari 1992 door een deurwaarder conservatoir beslag was gelegd op een gedeelte van die partij kantoor-meubelen en -inventaris en
= de visuele kenmerken van die beslaglegging verwijderd en
= bedoelde partij kantoor-meubelen en -inventaris aan die [betrokkene 1] te koop aangeboden en vervolgens
= bedoelde partij kantoor-meubelen en -inventaris aan die [betrokkene 1] verkocht, waardoor die [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
4.3. Het Hof heeft te dier zake, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"4.3 Een in de Nederlandse taal vertaald proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris in het kanton Thurgau van 17 oktober 1995 (...) houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als verklaring van [betrokkene 1]:
"(...) Door het faillissement van [B] kwam ik in april 1992 in contact met [verdachte] en [medeverdachte] (...). Ik ontmoette hen op 16 april 1992, toen ik meubelen ging kijken. (...) Wij liepen het fabriekspand in. Wij kwamen in een kantoor waar de meubelen mij bevielen, maar deze meubelen waren reeds verkocht. [Verdachte] en [medeverdachte] die zich als eigenaren van de voorwerpen uitgaven doordat zij zeiden dat zij de gehele failliete boedel van [B] hadden opgekocht, zeiden toen dat het geen probleem was; zij hadden nog meer meubelen. Zij leidden mij toen naar een ander kantoor, waarvan de deur verzegeld was. [Verdachte] trok het zegel weg en opende de deur. Ik zag toen dat het een zegel van het deurwaarderskantoor betrof. Het was een kantoor voor vier personen met vier hoekbureaus, kasten enz. Wij kwamen een bedrag van SFR 13.690,-- overeen als ik alles uit dat kantoor zou kopen. Ik wilde de meubelen eigenlijk meenemen, maar [verdachte] zei dat er nog een paar dingen moest worden geregeld. Er waren in het genoemde bedrag ook nog een paar ladenblokken en stellages inbegrepen, die ik toen heb opgeladen en meegenomen. [Verdachte] zei dat de andere goederen van hen waren, maar dat de deurwaarder de goederen nog formeel vrij moest geven.
[Verdachte] plakte toen het zegel er weer op. (...)"
en
"4.5 Het proces-verbaal nr. PLO540/97-000448 op 9 januari 1997 in de wettelijke vorm opgemaakt door H. Bakker, brigadier van politie Twente, en J.H.H. Bruning, wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechausee, brigade Enschede (...) houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als verklaring van verdachte:
In oktober 1991 ben ik in contact gekomen met [medeverdachte]. [Medeverdachte] was eigenaar, directeur van [A] B.V. In november 1991 werd door [A] de failliete boedel van [B] te Zwitserland gekocht. (...) Voor de aanbetaling van de gehele failliete boedel deed [medeverdachte] een beroep op mij. Aan het einde van de rit had ik 2,8 miljoen aanbetaald. Ik had in feite alles betaald, maar was geen eigenaar van de failliete boedel van [B] want dat was de firma [A]. Het contract voor de aankoop van de boedel werd in november 1991 bij de curator ondertekend door de schuldeisers en namens [A] B.V. door [medeverdachte] en mij. Omdat een persoon een vordering meende te hebben op het bedrijf [A] B.V., werd in februari 1992 door de deurwaarder beslag gelegd in het gebouw van de failliete firma [B], gevestigd (...) in [plaats E]. Er werd door de deurwaarder beslag gelegd (...) op al het meubilair in 5 kantoren. (...) Door de deurwaarder werd op een vijftal deuren van kantoren een zegel aangebracht. Dat zegel werd aangebracht om te voorkomen dat de inboedel in deze kantoren zou worden verkocht. Op een gegeven moment, het kan goed zijn dat dit in april 1992 was, liepen [medeverdachte] en ik met een man door het bedrijf. Wij kwamen in een kantoor dat niet verzegeld was. De man wilde de inboedel van dit kantoor kopen. Dat kon niet meer omdat het al verkocht was. Wij konden hem wel vergelijkbaar kantoormeubilair aanbieden. Het zou best kunnen dat bij die gelegenheid de door de deurwaarder aangebrachte zegels zijn verwijderd. Dat moet dan door [medeverdachte] of mij zijn gebeurd. Dat is gebeurd om de koper te laten zien dat daar dezelfde spullen stonden als die welke hij had willen kopen. Wij kwamen overeen dat de koper een aantal bureaus, stoelen en kasten zou kopen. Over de prijs hebben [medeverdachte] en ik beiden met de koper onderhandeld. Wij vertelden tegen de koper dat op de inboedel beslag was gelegd door de deurwaarder en dat hij er niet direct over kon beschikken. Ik denk dat de koper daarna betaald heeft omdat een aantal goederen direct door hem werd meegenomen (...)".
4.4. De inhoud van de onder 4.3. weergegeven bewijsmiddelen is niet redengevend voor de bewezenverklaring van feit 4, zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven voorzover inhoudende - kort gezegd - dat de verdachte en zijn mededader [betrokkene 1] hebben bewogen tot afgifte van de cheque doordat zij opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover [betrokkene 1] in strijd met de waarheid hebben voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van de partij kantoor-inventaris en -meubelen, nu die bewijsmiddelen inhouden dat deze zaken waren gekocht door [A] B.V. (waarvan de mededader eigenaar en directeur was), dat het koopcontract namens die vennootschap was ondertekend door de verdachte en zijn mededader, dat deze zaken in feite geheel door de verdachte waren betaald en dat die vennootschap eigenaresse van de zaken was. Hetzelfde geldt voor de bewezenverklaarde omstandigheid dat de verdachte en zijn mededader voor die [betrokkene 1] listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid hebben verzwegen dat er door een deurwaarder conservatoir beslag was gelegd op een gedeelte van die partij kantoor-meubelen en -inventaris, nu de bewijsmiddelen inhouden dat [betrokkene 1] ter plaatse het verbreken van de door de deurwaarder aangebrachte verzegeling door de verdachte of zijn mededader heeft waargenomen en hem door de verdachte en zijn mededader bij de onderhandelingen over de prijs is medegedeeld dat op de inboedel beslag was gelegd door de deurwaarder.
4.5. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 19 november 2002.