ECLI:NL:HR:2002:AE9087

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00090/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1969 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Maashegge-Ter Peel', heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de opgelegde straf.

Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor acht maanden. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Hij stelde dat er tussen de uitspraak van het Hof op 29 maart 1999 en het instellen van het cassatieberoep op 2 november 2001 geen activiteiten door het Openbaar Ministerie hebben plaatsgevonden om de uitspraak aan hem mee te delen.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de vertraging niet voor rekening van het Openbaar Ministerie komt, omdat de raadsman van de verdachte in contact was met de verdachte en de verdachte op de hoogte was van de uitspraak. Het cassatiemiddel faalde, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd verworpen, en het arrest werd uitgesproken op 19 november 2002.

Uitspraak

19 november 2002
Strafkamer
nr. 00090/02
LR/SMA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 1999, nummer 22/002055-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Maashegge-Ter Peel" te Overloon.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 september 1997 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ten aanzien van feit 1 ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf, als in het arrest bepaald.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Daartoe wordt aangevoerd dat tussen de uitspraak van het Hof op 29 maart 1999 en het instellen van het cassatieberoep door de verdachte op 2 november 2001 door het Openbaar Ministerie geen activiteiten zijn ontplooid met het oog op de mededeling van 's Hofs uitspraak aan de verdachte, zodat deze vertraging in de procedure voor rekening van het Openbaar Ministerie dient te komen.
3.2. Blijkens de stukken van het geding heeft de raadsman van de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 1999 het woord tot verdediging gevoerd en vervolgens na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting doch vóór de uitspraak een door de verdachte ondertekende verklaring van 23 maart 1999 aan het Hof gezonden, inhoudende het aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. In aanmerking genomen dat de Advocaat-Generaal bij het Hof klaarblijkelijk heeft gemeend en mocht menen dat in de omstandigheden van dit geval - waarin de raadsman tussentijds contact heeft gehad met de verdachte - de raadsman de verdachte op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van de uitspraak van het Hof, behoort de onder 3.1 vermelde vertraging niet voor rekening van het Openbaar Ministerie te komen.
3.3. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 19 november 2002.