ECLI:NL:HR:2002:AE9163
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon op basis van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en de dubbele strafbaarheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage, die op 4 juni 2002 een verzoek tot uitlevering van een persoon door de Republiek Frankrijk had goedgekeurd. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1973 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in Zoetermeer, was beschuldigd van het smokkelen van Afghanen naar Engeland. De verdediging stelde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, omdat de opgeëiste persoon mogelijk handelde uit ideële motieven en niet uit winstbejag, zoals vereist door het Nederlandse strafrecht onder artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.
De Rechtbank oordeelde echter dat voor de dubbele strafbaarheid niet vereist is dat de delictsomschrijvingen in beide landen identiek zijn, maar dat de gedraging in beide rechtsstelsels een vergelijkbare normschending oplevert. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om de uitlevering ontoelaatbaar te achten. De Hoge Raad concludeerde dat de verdediging niet had aangetoond dat de opgeëiste persoon niet uit winstbejag had gehandeld, en dat de bestreden uitspraak van de Rechtbank dus niet vernietigd hoefde te worden.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep en bevestigde de beslissing van de Rechtbank om de uitlevering van de opgeëiste persoon toe te staan. Dit arrest benadrukt het belang van de dubbele strafbaarheid in uitleveringszaken en de interpretatie van de vereisten daartoe in het kader van internationale samenwerking op het gebied van strafrecht.