ECLI:NL:HR:2002:AE9258
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtsgeldigheid van ontslag na faillissement en de toepassing van de Faillissementswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arbeidsconflict tussen [eiser] en de vennootschap onder firma INTERIEUR SYSTEEMBOUW ALMERE I.S.A. V.O.F. (hierna: ISA). [Eiser] was in dienst als timmerman en was sinds 25 mei 1998 arbeidsongeschikt. Op 2 september 1998 werd ISA failliet verklaard, waarna de curator de arbeidsovereenkomst met [eiser] opzegde per 2 november 1998. [Eiser] stelde dat deze opzegging nietig was, omdat er geen toestemming was verleend door de Regionaal Directeur voor de Regionale Arbeidsvoorziening (RDA). De Kantonrechter te Lelystad wees de vorderingen van [eiser] af, en dit vonnis werd door de Rechtbank te Zwolle bekrachtigd.
In cassatie voerde [eiser] aan dat de opzegging door de curator ongeldig was, omdat deze was gedaan zonder toestemming van de RDA en dat de arbeidsovereenkomst derhalve voortduurde. De Hoge Raad oordeelde dat de opzegging door de curator, ook na de vernietiging van de faillietverklaring, geldig bleef. De Hoge Raad bevestigde dat de opzegging op grond van artikel 40 F. van de Faillissementswet aan [eiser] kon worden tegengeworpen, ook al was het faillissement later vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van kennelijk onredelijk ontslag, omdat [eiser] niet had aangetoond dat de curator in redelijkheid niet tot ontslag had kunnen komen.
De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de rechtszekerheid in faillissementssituaties en de toepassing van de Faillissementswet, met name in relatie tot de rechten van werknemers na een faillissement.