ECLI:NL:HR:2002:AE9610

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37019
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en afkoop kapitaalverzekering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 317.566. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onbegrijpelijk heeft geoordeeld over de rol van de kinderen van belanghebbende bij de afkoop van de kapitaalverzekering. Het Hof had vastgesteld dat belanghebbende en zijn echtgenote de rechten uit de polis aan hun kinderen hadden geschonken, maar het Hof heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de kinderen bij de afkoop voor rekening en risico van belanghebbende handelden. Hierdoor kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.

De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de Staatssecretaris van Financiën tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2002.

Uitspraak

Nr. 37.019
1 november 2002
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2001, nr. BK-98/1526, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 317.566, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes kinderen bij de afkoop van de in zijn uitspraak vermelde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule voor rekening en risico van belanghebbende handelden en dat de door belanghebbende als afkoop door zijn kinderen gepresenteerde handeling in werkelijkheid een afkoop door hemzelf is geweest.
3.2. Het middel betoogt terecht dat deze oordelen onbegrijpelijk zijn. In het licht van 's Hofs vaststelling (onderdelen 3.4, 3.6 en 3.7 van zijn uitspraak) dat belanghebbende en zijn echtgenote voorafgaande aan de afkoop de rechten uit de desbetreffende polis hadden geschonken aan hun kinderen, valt immers zonder nadere motivering, die in hetgeen het Hof verder heeft overwogen niet is te vinden, niet in te zien dat de kinderen bij de afkoop van de polis voor rekening en risico van belanghebbende handelden.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60), en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2002.