ECLI:NL:HR:2002:AF3565
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beslissing van de Kantonrechter te Rotterdam en terugverwijzing voor proceskosten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Kantonrechter te Rotterdam, gedateerd 3 december 1999. De zaak betreft een beroep in cassatie dat door de betrokkene was ingesteld tegen de beslissing van de Kantonrechter. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Kantonrechter op 3 december 1999 een beslissing had genomen die, na het instellen van een rechtsmiddel, niet opnieuw kon worden behandeld. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene ten onrechte was verzocht om zijn cassatieberoep in te trekken, wat buiten beschouwing moest blijven. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene ontvankelijk was in zijn cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat er sinds de beslissing van de Kantonrechter drie jaar waren verstreken, wat in strijd was met het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit leidde tot de vernietiging van de inleidende beschikking van de Kantonrechter. De zaak werd terugverwezen naar de Kantonrechter te Rotterdam, zodat deze alsnog een beslissing kon nemen over de proceskosten die de betrokkene had gemaakt in verband met de behandeling van zijn beroep.
De Hoge Raad benadrukte dat tegen de nieuwe beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie openstaat, maar dat de Hoge Raad in dat geval alleen kan toetsen op schending van het recht of vormverzuim, en niet op feitelijke vaststellingen van de Kantonrechter over individuele kostenposten.