ECLI:NL:HR:2003:AF0200

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/180HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het cassatieberoep inzake concurrentiebeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en S.A. Verzekeringen B.V. (SAV). De zaak begon met een geding dat door SAV was aangespannen tegen [eiser] bij de Kantonrechter te Dordrecht op 24 november 1997. SAV vorderde onder andere een verbod voor [eiser] om het concurrentiebeding te overtreden en een schadevergoeding van ƒ 55.500,--. [Eiser] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd de ontbinding van de overeenkomst en betaling van een schadevergoeding door SAV.

De Kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 20 augustus 1998 SAV toegelaten te bewijzen dat [eiser] het concurrentiebeding heeft geschonden. Uiteindelijk heeft de Kantonrechter op 26 augustus 1999 [eiser] veroordeeld tot betaling van ƒ 20.500,-- aan SAV. [Eiser] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Dordrecht, waar hij ook een incidentele vordering heeft ingediend voor zekerheidstelling. De Rechtbank heeft deze vordering op 10 januari 2001 afgewezen.

Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van SAV zijn begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

24 januari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/180HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.H.F. van 't Hoff,
t e g e n
S.A. VERZEKERINGEN B.V., gevestigd te Zwijndrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: SAV - heeft bij exploit van 24 november 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Dordrecht en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] te verbieden om tot 1 december 1998 op enigerlei wijze het concurrentiebeding te overtreden dat tussen hem en SAV geldt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag dat de overtreding voortduurt;
2. [eiser] te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis bij wijze van boete aan SAV te betalen een bedrag van ƒ 55.500,--.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd:
1) de overeenkomst die per 1 mei c.q. per 1 juli 1996 is aangegaan te ontbinden, met veroordeling van SAV tot betaling van een door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen schadevergoeding;
2) SAV, bij voorraad executabel, te veroordelen tot betaling van het verschil tussen het contractsloon ad ƒ 3.590,03 en het loon dat feitelijk is betaald, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%, althans een door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen boete, vermeerderd met wettelijke renten vanaf de datum van deze (voorwaardelijke) vordering.
SAV heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 20 augustus 1998 in conventie SAV toegelaten te bewijzen dat [eiser] het concurrentiebeding heeft geschonden. Na enquête heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 26 augustus 1999 in conventie [eiser] veroordeeld om aan SAV te betalen een bedrag van ƒ 20.500,--, en in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis van 26 augustus 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Dordrecht.
Voorts heeft [eiser] een conclusie tot het stellen van zekerheid voor de betaling van kosten, schaden en interessen (ex art. 152 (oud) Rv.) genomen en gevorderd dat SAV wordt veroordeeld om, alvorens zijn weren tegen de vordering van SAV in hoger beroep zal behoeven te doen, zekerheid te stellen voor de betaling van alle kosten, schade en interessen, waarbij hij naar aanleiding van de door hem ingestelde vordering tegen SAV in eerste instantie veroordeeld zou worden, met bepaling van het bedrag van die zekerheid op de som van ƒ 8.377,50 kosten rechtens.
SAV heeft de incidentele vordering bestreden.
Bij vonnis van 10 januari 2001 heeft de Rechtbank in het incident de vorderingen afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Het incidenteel vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank in het incident heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SAV heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 21 november 2002 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SAV begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 24 januari 2003.