ECLI:NL:HR:2003:AF0206

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/008HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van verzoeker in faillissement van Stichting Jozua-2000

In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van verzoeker, die is gelast door de Rechtbank te Groningen op 23 maart 2000 in het kader van het faillissement van de Stichting Jozua-2000. Verzoeker heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 20 maart 2001 heeft verzoeker de Rechtbank verzocht om de beschikking te vernietigen, maar dit verzoek werd op 21 juni 2001 afgewezen. Verzoeker heeft opnieuw geprobeerd de beschikking te schorsen, maar ook dit verzoek werd afgewezen. Uiteindelijk is verzoeker op 22 oktober 2001 in bewaring gesteld. Tijdens een verhoor op 25 oktober 2001 heeft verzoeker zich verzet tegen zijn inbewaringstelling en verzocht om opheffing of schorsing. De Rechtbank heeft op 29 oktober 2001 de inbewaringstelling rechtmatig verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij het Gerechtshof te Leeuwarden. In dit hoger beroep heeft verzoeker opnieuw verzocht om de eerdere beschikkingen te vernietigen en om ontslag uit de verzekerde bewaring. Het Hof heeft op 14 november 2001 de eerdere beschikkingen bekrachtigd en de verzoeken van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat verzoeker geen belang heeft bij het cassatieberoep, aangezien de bewaring inmiddels was geëindigd. De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Uitspraak

17 januari 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/008HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
K. VAN BLADEREN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de Stichting Jozua-2000, kantoorhoudende te Groningen,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van 23 maart 2000 heeft de Rechtbank te Groningen op voordracht van de Rechter-Commissaris in het faillissement van de stichting Jozua-2000, de inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - gelast op grond van art. 87 (oud) F.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] geen hoger beroep ingesteld.
Bij verzoekschrift van 20 maart 2001 heeft [verzoeker] de Rechtbank verzocht voornoemde beschikking te vernietigen althans in te trekken.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 21 juni 2001 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] geen hoger beroep ingesteld.
Bij verzoekschrift van 29 juni 2001 heeft [verzoeker] wederom aan de Rechtbank verzocht haar beschikking van 23 maart 2001 te vernietigen althans te schorsen.
Bij beschikking van 24 augustus 2001 heeft de Rechtbank dit verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden (ingeschreven onder rekestnummer 0100315).
Op 22 oktober 2001 is [verzoeker] aangehouden en daadwerkelijk in bewaring gesteld. Op 25 oktober 2001 is [verzoeker] gehoord door de Rechtbank. Tijdens dit verhoor heeft [verzoeker] zich tegen zijn inbewaringstelling verzet en voorts (wederom) verzocht de inbewaringstelling op te heffen danwel te schorsen teneinde de door hem - subsidiair - toegezegde medewerking te kunnen effectueren.
Bij beschikking van 29 oktober 2001 heeft de Rechtbank de inbewaringstelling rechtmatig verklaard en het verzoek tot opheffing of schorsing afgewezen.
Ook tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden (ingeschreven onder rekestnummer 0100362).
In de zaak onder rekestnummer 0100315 heeft [verzoeker] in hoger beroep verzocht de beschikking van de Rechtbank van 24 augustus 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de beschikking van de Rechtbank van 23 maart 2000 op te heffen dan wel te schorsen. In de zaak onder rekestnummer 0100362 heeft [verzoeker], na wijziging van het verzoek, verzocht:
- primair, onmiddellijk uitspraak te doen en [verzoeker] (onmiddellijk) te ontslaan uit de verzekerde bewaring;
- subsidiair, te bepalen dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig en/of onjuist is en [verzoeker] uit de verzekerde bewaring te ontslaan;
- meer subsidiair, de bewaring te schorsen.
Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld.
Bij beschikking van 14 november 2001 heeft het Hof de beroepen beschikkingen van 24 augustus 2001 en 29 oktober 2001 bekrachtigd en voorts de in hoger beroep gedane (primaire, subsidiaire en meer subsidiaire) verzoeken afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend verzoekschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1-9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Kort gezegd gaat het in deze zaak om de inbewaringstelling van [verzoeker] op grond van art. 87 (oud) F. Het bevel tot inbewaringstelling is verleend voor de (maximale) termijn van dertig dagen en op 22 oktober 2001 ten uitvoer gelegd. De bewaring is derhalve niet later dan 20 november 2001 geëindigd. Hieruit volgt dat [verzoeker] geen belang heeft bij het ingestelde cassatieberoep en in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raads- heren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 17 januari 2003.