ECLI:NL:HR:2003:AF0221

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/065HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Hoge Raad in cassatie tegen besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van een uitspraak van de Rechtbank Dordrecht, die op 4 augustus 2000 het beroep van verzoeker ongegrond verklaarde. Dit beroep was gericht tegen een besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, dat op 13 november 1998 het eervol verleende ontslag van verzoeker per 1 oktober 1998 handhaafde, evenals de bijbehorende ontslaguitkering. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die op 12 april 2001 verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het verzet tegen deze uitspraak werd op 10 januari 2002 ongegrond verklaard.

Vervolgens heeft verzoeker op 31 mei 2001 de Rechtbank Dordrecht verzocht om herziening van de beslissing van 4 augustus 2000, maar deze aanvraag werd op 19 april 2002 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad niet bevoegd is om van het cassatieberoep kennis te nemen.

De Hoge Raad heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om het verzoek in behandeling te nemen, op basis van artikel 78 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2003 door de vice-president R. Herrmann en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman.

Uitspraak

31 januari 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/065HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen,
t e g e n
HET COLLEGE VAN BESTUUR VAN DE ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM, gevestigd te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij uitspraak van 4 augustus 2000 heeft de Rechtbank Dordrecht, sector bestuursrecht, het beroep van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - gericht tegen een besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam van 13 november 1998 tot handhaving van het [verzoeker] per 1 oktober 1998 eervol verleende ontslag en de in samenhang daarmee toegekende ontslaguitkering, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Bij uitspraak van 12 april 2001 heeft de Centrale Raad van Beroep verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het tegen deze uitspraak ingediend verzet is bij uitspraak van 10 januari 2002 ongegrond verklaard.
Bij brief van 31 mei 2001 heeft verzoeker de Rechtbank te Dordrecht op de voet van art. 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om herziening van de beslissing van 4 augustus 2000 verzocht.
De Rechtbank, sector bestuursrecht, heeft bij uitspraak van 19 april 2002 het verzoek om herziening als bedoeld in art. 8:88 Awb afgewezen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat de Hoge Raad niet bevoegd is van het onderhavige cassatieberoep kennis te nemen.
3. Beoordeling van de bevoegdheid van de Hoge Raad:
Ingevolge het bepaalde in art. 78 lid 2 RO kan de Hoge Raad niet aan het eerste lid van dit artikel de bevoegdheid ontlenen om van het verzoek kennis te nemen. Evenmin kan de Hoge Raad zodanige bevoegdheid ontlenen aan enige andere wetsbepaling. De Hoge Raad dient zich derhalve onbevoegd te verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 31 januari 2003.