ECLI:NL:HR:2003:AF1588

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02096/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aanzeggingen in cassatie wegens nietigheid van betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. De verdachte, geboren in 1963 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De Berg' te Arnhem, had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter van 29 september 2000. De advocaat van de verdachte, mr. A.F.M. van Vlijmen, had een middel van cassatie voorgesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Jörg gevolgd, die stelde dat de bestreden uitspraak vernietigd moest worden en dat de aanzeggingen van de verdachte om te verschijnen voor de terechtzitting van de Politierechter nietig verklaard moesten worden.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanzegging in zaak A niet op de juiste wijze was betekend, aangezien het adres van de verdachte bekend was op het moment van de uitreiking. Dit leidde tot de conclusie dat de Politierechter onterecht had geoordeeld dat de betekening geldig was. Evenzo was de aanzegging in zaak B niet correct betekend, omdat deze niet aan de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte was gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de aanzegging in strijd was met de wet, waardoor deze nietig verklaard moest worden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en bepaald dat de Politierechter een nieuwe rechtsdag moet bepalen voor de behandeling van het verzet tegen de verstekvonnissen in de zaken A en B. De Officier van Justitie moet de verdachte op de juiste wijze aanzeggen voor deze behandeling, conform de wettelijke voorschriften. Dit arrest benadrukt het belang van correcte betekening in het strafproces en de rechten van de verdachte.

Uitspraak

21 januari 2003
Strafkamer
nr. 02096/01
AG/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 29 september 2000, nummers 05/015383-98 en 05/015038-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Berg" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
De Politierechter heeft - met vernietiging van twee vonnissen van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 21 april 1998 en 27 november 1998 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot tweemaal twee dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de aanzeggingen van de verdachte om te verschijnen voor de terechtzitting van de Politierechter van 29 september 2000 nietig zal verklaren.
3. Procesgang
De stukken van het geding houden, voorzover in cassatie van belang, het volgende in:
a. Bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 27 november 1998 is de verdachte bij verstek tot straffen veroordeeld ter zake van misdrijven (art. 8 en 9, eerste lid, WVW 1994). Tevens is de verdachte bij dat vonnis ter zake van een overtreding (art. 30 WAM) veroordeeld tot betaling van een geldboete van ƒ 500,--, subsidiair tien dagen hechtenis (hierna: zaak A).
b. Voorts is de verdachte bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 21 april 1998 bij verstek tot straffen veroordeeld ter zake van misdrijven (art. 321 Sr alsmede de art. 7, 8 en 9, eerste lid, WVW 1994).
Tevens is de verdachte bij dat vonnis ter zake van een overtreding (art. 30 WAM) veroordeeld tot betaling van een geldboete van ƒ 750,--, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie maanden (hierna: zaak B).
c. Op het tegen deze vonnissen ingestelde hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem bij arresten van 21 maart 2000 de verdachte wederom tot straffen veroordeeld ter zake van de hiervoren onder a en b aangeduide misdrijven. Verder heeft het Hof verstaan dat de verdachte verzet heeft gedaan tegen de vonnissen in de zaken A en B, voorzover gewezen ter zake van overtreding, en bepaald dat de stukken van het geding ter behandeling van het verzet dienden te worden gezonden aan de Griffier van de Rechtbank te Arnhem.
d. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 29 september 2000 is het verzet tegen de vonnissen in de zaken A en B, voorzover gewezen ter zake van overtreding, gevoegd behandeld. Voorts houdt dat proces-verbaal in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. In plaats van op de voet van art. 402 Sv het verzet vervallen te verklaren dan wel schorsing van het onderzoek te bevelen, heeft de Politierechter verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte en de zaak opnieuw onderzocht. Na sluiting van het onderzoek heeft de Politierechter vonnis gewezen en daarbij beslist als hiervoren onder 1 weergegeven.
e. De verdachte heeft op de wijze als voorzien in art. 451a Sv "hoger beroep" ingesteld tegen het onder d vermelde vonnis van de Politierechter. Vervolgens zijn de stukken van het geding naar de Hoge Raad gezonden.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de inleidende dagvaardingen in de zaken A en B niet op de voorgeschreven wijze zijn betekend.
4.2. Voorzover die klacht zich keert tegen de hiervoren onder 3 sub c vermelde arresten van het Hof, voorzover gewezen ter zake van de daar aangeduide misdrijven, kan zij niet tot cassatie leiden nu uit niets blijkt dat de verdachte op de bij de wet voorgeschreven wijze beroep in cassatie heeft ingesteld tegen 's Hofs eindarresten. Daarmee kan niet op één lijn worden geplaatst de mededeling in de schriftuur dat de verdachte "verstaat dat cassatie ook tegen dit arrest is ingesteld".
4.3. Voorts bevat het middel de klacht dat de aanzeggingen van de behandeling van het verzet door de Politierechter op 29 september 2000 niet op de voorgeschreven wijze zijn betekend.
4.4. Voor de beoordeling van die klacht is het volgende van belang:
a. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de "oproeping veroordeelde verzet" in zaak A om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van 29 september 2000 houdt in dat deze aanzegging als bedoeld in art. 400, eerste lid, Sv op 11 september 2000 is uitgereikt ter griffie van de Rechtbank te Arnhem omdat: "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
b. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de "oproeping veroordeelde verzet" in zaak B om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van 29 september 2000 houdt in dat deze aanzegging als bedoeld in art. 400, eerste lid, Sv op 28 augustus 2000 is uitgereikt op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] aan "[betrokkene 1], die zich op dat adres bevond en zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen".
c. Bij zijn onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv is de Hoge Raad gebleken dat de verdachte op 11 september 2000 en op 28 september 2000 niet als ingezetene stond ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en ook niet in een Nederlandse gevangenis of huis van bewaring was gedetineerd.
d. De akte rechtsmiddel van 12 juli 1999 in zaak B houdt als adres van de verdachte in: "[b-straat 1] [...] [woonplaats]".
4.5. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 2°, Sv dient de uitreiking van een gerechtelijk schrijven, zoals de onderhavige aanzeggingen, te geschieden aan de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
4.6. Uit het vorenoverwogene volgt
a. dat de aanzegging in zaak A niet is betekend overeenkomstig art. 588 Sv aangezien ten tijde van de uitreiking van die aanzegging het in de akte rechtsmiddel van 12 juli 1999 vermelde adres, dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, bekend was, zodat het oordeel van de Politierechter dat de betekening van die aanzegging geldig is, onbegrijpelijk is; de Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen die aanzegging nietig verklaren;
b. dat de aanzegging in zaak B niet heeft plaatsgevonden aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte en voorts dat die aanzegging heeft plaatsgevonden aan een ander adres dan het hiervoren bedoelde, terwijl de uitreiking niet is geschied aan de verdachte in persoon doch aan een ander die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de verdachte te doen toekomen, zodat die uitreiking in strijd is met art. 588 Sv en de betekening van die aanzegging dus nietig is.
4.7. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat die aanzeggingen geldig zijn betekend, is derhalve onjuist.
4.8. Voorzover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld.
5. Slotsom
5.1. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat de aanzeggingen als bedoeld in art. 400, eerste lid, Sv nietig moeten worden verklaard, zodat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.
5.2. De Politierechter zal alsnog een nieuwe rechtsdag dienen te bepalen voor de behandeling van het verzet tegen de verstekvonnissen in de zaken A en B, voorzover gewezen ter zake van overtreding, en de Officier van Justitie zal op de voet van art. 400, eerste lid, Sv de dag voor de behandeling van het verzet bepaald aan de verdachte moeten aanzeggen waarna voortgeprocedeerd dient te worden overeenkomstig de voorschriften van de art. 400-403 Sv.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de aanzeggingen van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter van 29 september 2000 nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 21 januari 2003.