ECLI:NL:HR:2003:AF1929

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02380/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1974, was in hoger beroep veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en had een vordering van de benadeelde partij tegen zich. De benadeelde partij had een schadevergoeding van f.1.000,-- gevorderd, die door het Hof was toegewezen. De verdachte betwistte de vordering en voerde aan dat de benadeelde partij al een schadevergoeding van f.1.500,-- had ontvangen van haar ex-werkgever, waardoor de vordering niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de vordering van de benadeelde partij was toegewezen, gezien het verweer van de verdachte dat de schade al was vergoed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het toewijzen van vorderingen van benadeelde partijen in strafzaken. De Hoge Raad bevestigt dat de rechter moet ingaan op de argumenten van de verdediging, vooral wanneer deze betrekking hebben op de vergoeding van schade die mogelijk al is vergoed.

Uitspraak

4 februari 2003
Strafkamer
nr. 02380/01
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 oktober 2001, nummer 22/000579-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 17 juli 2000, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en wat betreft het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en voorts tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegewezen, althans dat het Hof die beslissing in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota is, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, namens de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
(...) Sinds de procedure in eerste aanleg is de situatie gewijzigd. Aangeefster heeft onlangs van de ex-werkgever van cliënt een bedrag van f 1.500,-- ontvangen als schadevergoeding voor het gedrag van [verdachte]. Het betrof, voor zover mijn cliënt bekend is, een schikking. Indien aangeefster haar vordering handhaaft, dient zij aan te tonen dat haar schade hoger is dan f 1.500,--.
Thans is niet aantoonbaar dat de geleden schade de f 1.500,-- overtreft. De vordering dient dus te worden afgewezen, dan wel, vanwege het niet-eenvoudige karakter ervan, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ik wijs er nog op dat de werkgever de betaalde schadevergoeding op [verdachte] zou kunnen verhalen. Deze complicerende factor draagt mijns inziens verder bij aan de niet-eenvoudige aard van de vordering."
3.3. Aan de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als hiervoor onder 1 vermeld, heeft het Hof in de bestreden uitspraak de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
"12. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [het slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden (immateriële) schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van f.1.000,--.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde (immateriële) schade is geleden en dat deze schade het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
13. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het onder 2 bewezenverklaarde feit toegebrachte schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van f.1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer [het slachtoffer]."
3.4. In het licht van het onder 3.2 weergegeven betoog van de verdediging, dat bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat het ertoe strekt dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds is vergoed, zodat de grondslag aan haar vordering is komen te ontvallen, is het onder 3.3 weergegeven oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd.
3.5. Het middel treft dus doel.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee, dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel;
Wijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde de zaak wat de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel betreft opnieuw te behandelen en af te doen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 4 februari 2003.