ECLI:NL:HR:2003:AF1929
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1974, was in hoger beroep veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en had een vordering van de benadeelde partij tegen zich. De benadeelde partij had een schadevergoeding van f.1.000,-- gevorderd, die door het Hof was toegewezen. De verdachte betwistte de vordering en voerde aan dat de benadeelde partij al een schadevergoeding van f.1.500,-- had ontvangen van haar ex-werkgever, waardoor de vordering niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de vordering van de benadeelde partij was toegewezen, gezien het verweer van de verdachte dat de schade al was vergoed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het toewijzen van vorderingen van benadeelde partijen in strafzaken. De Hoge Raad bevestigt dat de rechter moet ingaan op de argumenten van de verdediging, vooral wanneer deze betrekking hebben op de vergoeding van schade die mogelijk al is vergoed.