ECLI:NL:HR:2003:AF3418
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de overdracht van een onderneming aan een besloten vennootschap
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 31 augustus 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 307.632. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende sinds 1992 samen met zijn echtgenote een onderneming heeft gedreven, bestaande uit een camping met kantine. In september 1996 hebben zij een overeenkomst tot verkoop van de onderneming gesloten met een derde en een overeenkomst tot oprichting van een besloten vennootschap (BV) waarin zij hun onderneming vanaf 1 juli 1996 voor rekening van de BV zouden drijven. De BV werd opgericht op 19 december 1996 en de onderneming werd op die datum ingebracht in de BV. De BV heeft de onderneming op 23 december 1996 aan de derde geleverd. In verband met deze overdracht heeft belanghebbende bij de BV een lijfrente bedongen.
Het Hof had in geschil of belanghebbende de voor de lijfrente berekende koopsom van ƒ 292.712 in 1996 als persoonlijke verplichting op zijn onzuiver inkomen in mindering kon brengen, conform artikel 45, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij de lijfrente had bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van zijn onderneming aan de BV. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de lijfrente niet als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming aan de BV kon worden beschouwd, omdat de overdracht onmiddellijk gevolgd was door een tevoren overeengekomen overdracht aan een derde.
De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 12 september 2003 door de vice-president en vier raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.