ECLI:NL:HR:2003:AF5420
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika en cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 1 april 2003, inzake een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 27 september 2002. De Rechtbank had de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 en ten tijde van het beroep gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem, heeft beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft advocaat mr. G. Meijers middelen van cassatie voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, omdat de Rechtbank verzuimd heeft de feiten te vermelden waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, en art. 47 Sr niet heeft vermeld als mede toepasselijke wetsbepaling.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor zover de Rechtbank de feiten niet heeft vermeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verzochte uitlevering kan worden toegestaan voor de feiten zoals omschreven in de bij het uitleveringsverzoek overgelegde Affidavit en de daarbij gevoegde stukken. Het beroep is voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de middelen geconcludeerd dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Rechtbank voldeed niet aan de eisen van de wet, omdat het aanhoudingsbevel niet was gehecht. De Hoge Raad heeft dit verzuim hersteld en de feiten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan, zijn vastgesteld als strafbaar op grond van de in de bestreden uitspraak vermelde wetsbepalingen en art. 47 Sr.