ECLI:NL:HR:2003:AF5452

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00739/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 20 november 2001 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin hij op 11 januari 2001 was veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte stelde dat zijn aanwezigheid tijdens de zitting in eerste aanleg niet was gewaarborgd, omdat hij ernstig ziek was en had verzocht om aanhouding van de zaak. Dit verzoek was echter niet ingewilligd, en de zaak was bij verstek behandeld. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de omstandigheid dat de zaak niet was aangehouden, had moeten leiden tot verwijzing naar de Rechtbank op grond van artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde, omdat het Hof de verklaringen van de raadsvrouw had opgevat als onderdeel van het gevoerde straftoemetingsverweer. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de vordering van de benadeelde partij was toegewezen en de verdachte een betalingsverplichting was opgelegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat er geen gronden aanwezig zijn voor cassatie.

Uitspraak

1 april 2003
Strafkamer
nr. 00739/02
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 november 2001, nummer 20/001181-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 januari 2001, waarbij de verdachte tot straf is veroordeeld ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak". Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat uit hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd een ernstig vermoeden rijst dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte in eerste aanleg is geschonden. Het Hof had, aldus het middel, daarom blijk moeten geven zulks te hebben onderzocht, nu bij gebleken juistheid van het betoog van de raadsvrouw het Hof de zaak op de voet van art. 423 Sv naar de Rechtbank had moeten verwijzen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voorzover voor de bespreking van het middel van belang in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Verdachte geeft op de straf te zwaar te achten.
(...)
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouw deelt - zakelijk weergegeven - mee:
Cliënt betreurt hetgeen gebeurd is. Hij heeft er spijt van. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg op 11 januari 2000, was cliënt ernstig ziek. Hij heeft contact opgenomen met de rechtbank met de vraag of de behandeling van de zaak kon worden aangehouden. Hem werd medegedeeld dat de zaak niet kan worden aangehouden. De zaak is bij verstek behandeld en de boodschap van cliënt is niet doorgegeven (...). Het vonnis in eerste aanleg zou wellicht niet zo ongunstig zijn geweest als cliënt de zitting had bijgewoond. Ik verzoek uw hof de zes weken gevangenisstraf om te zetten in onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (...)."
3.3. Het middel neemt tot uitgangspunt dat, indien zou moeten worden geoordeeld dat de zaak in eerste aanleg op grond van de ziekte van de verdachte had moeten worden aangehouden, de omstandigheid dat zulks niet is geschied ertoe had moeten leiden dat het Hof de zaak op de voet van art. 423, eerste lid, Sv had dienen te verwijzen naar de Rechtbank. Dat uitgangspunt is onjuist (vgl. HR 27 mei 1997, NJ 1997, 566 en HR 28 mei 2002, LJN AE1310).
Daarom faalt het middel. Voorts verdient opmerking dat het Hof hetgeen de raadsvrouw in het verband van het in hoger beroep gehouden pleidooi omtrent de gang van zaken in eerste aanleg heeft meegedeeld, kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft opgevat als onderdeel van het gevoerde straftoemetingsverweer.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 april 2003.