4.2. De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Op 24 september 1999 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken een machtiging conservatoir beslag afgegeven tot een bedrag van fl. 500.000,--.
Op 29 september 1999 zijn inbeslaggenomen een tweetal personenauto's. Op 7 december 1999 werd dit beslag opgeheven in ruil voor een bankgarantie van fl 109.000,--.
Op 7 december 1999 is door de Nederlandse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan.
Middels dit rechtshulpverzoek worden de Zwitserse autoriteiten verzocht beslag te leggen op eventuele bankrekeningen ten name van klager en op de saldi daarvan bij de ABN-AMRO bank te Basel. De voornoemde machtiging van 24 september 1999 is bij dit verzoek gevoegd.
Op 15 december 1999 is met gebruik van een machtiging van 24 september 1999 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van klager.
Bij brief van 11 mei 2000 bericht de Staatsanwaltschaft Basel de officier van justitie dat de verzochte maatregelen zijn ondernomen en dat door klager tegen deze maatregelen bezwaar is aangetekend. Voorts bericht de Staatsanwaltschaft Basel dat zij pas als deze Zwitserse nationaalrechtelijke procedure geheel is afgewikkeld bevoegd is - tenzij de Zwitserse rechter in de bezwaarprocedure anders beschikt - aan de Nederlandse autoriteiten informatie te verstrekken.
Op 29 mei 2000 is er een beginselakkoord tussen de officier van justitie en klager over het afgeven van een aanvullende bankgarantie van fl 391.000,--.
Bij beschikking van 9 juni 2000 heeft de rechter-commissaris de officier van justitie gemachtigd tot het instellen van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO).
Op 11 juli 2000 is het beslag op het woonhuis van klager opgeheven in ruil voor de tweede bankgarantie van fl 391.000,--.
Het klaagschrift richt zich tegen de weigering van het Openbaar Ministerie om onder verstrekking van een tweede aanvullende bankgarantie tot een bedrag van ƒ 500.000,-- door klager aan het Openbaar Ministerie alle nog liggende conservatoire beslagen op te heffen.
(...)
Bij gelegenheid van de behandeling op 24 oktober 2000 heeft klager zich erop beroepen dat er thans nog een beslag in Zwitserland is gelegd. Daar de rechter-commissaris slechts een machtiging heeft afgegeven voor ƒ 500.000,-- en klager middels bankgaranties reeds zekerheid voor dat bedrag heeft verschaft, handelt het Openbaar Ministerie volgens klager onrechtmatig door het Zwitserse beslag te handhaven.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Bij het rechtshulpverzoek van 7 december 1999 is gebruik gemaakt van de machtiging van de rechter-commissaris van 24 september 1999, welke machtiging nog niet volledig was benut. Op dat moment was er immers slechts tot een bedrag van ƒ 109.000,- beslag gelegd.
Ten tijde van het doen uitgaan van het rechtshulpverzoek wist het Openbaar Ministerie niet met zekerheid of er een Zwitserse bankrekening was en zoja of er enig saldo op stond.
Gelet op de brief van 11 mei 2000 van de Staatsanwaltschaft Basel zijn de Zwitserse autoriteiten op dit moment niet bevoegd om aan de Nederlandse autoriteiten informatie te verschaffen met betrekking tot het Zwitserse beslag.
Hoewel uit het gegeven dat klager in Zwitserland een bezwaarprocedure heeft geëntameerd afgeleid kan worden dat er daadwerkelijk op een of meer rekeningen beslag is gelegd door de Zwitserse autoriteiten krijgt het Openbaar Ministerie pas informatie dienaangaande van de Zwitserse autoriteiten indien de nationaalrechtelijke bezwaarprocedure geheel is afgewikkeld. Mocht die procedure voor het Openbaar Ministerie in positieve zin eindigen dan valt het beslag naar het oordeel van de rechtbank in het inmiddels geopende SFO.
De stelling van klager dat door de afgifte van de tweede bankgarantie (ƒ 391.000,-) niet alleen het beslag op het woonhuis van klager is komen te vervallen maar ook de Zwitserse beslagen en dat de officier van justitie onrechtmatig handelt door desondanks de Zwitserse beslagen te handhaven vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de feiten.
Uit bovenstaande blijkt immers dat - in tegenstelling tot klager - de officier van justitie ten tijde van de contacten over de tweede bankgarantie geen weet had van eventuele Zwitserse beslagen. Daar het beslag op het woonhuis van klager het enige concrete conservatoire beslag was dat er lag, kunnen de afspraken met betrekking tot de tweede bankgarantie slechts betrekking hebben op het woonhuis.
Klagers klacht over de weigering van de officier van justitie om de Zwitserse beslagen op te heffen is dan ook ongegrond."