ECLI:NL:HR:2003:AG3022
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van artikel 279 Sv in strafzaken met betrekking tot de verdediging door een gemachtigde raadsman
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdediging werd gevoerd door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot verwerping van het beroep.
De procesgang in hoger beroep was complex, met meerdere zittingen waarbij de verdachte en zijn raadsman niet altijd aanwezig waren. De kern van de zaak draaide om de vraag of de raadsman op de terechtzitting van 11 september 2002 het woord ter verdediging had moeten krijgen, ondanks de afwezigheid van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsman alleen het woord kon voeren indien hij daartoe uitdrukkelijk was gemachtigd door de verdachte, zoals voorgeschreven in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de raadsman geen recht had op het woord, omdat er geen bewijs was dat hij op de voet van artikel 279, eerste lid, Sv tot de verdediging was gemachtigd. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen. Dit arrest verduidelijkt de toepassing van artikel 279 Sv in situaties waarin de verdachte niet verschijnt, en benadrukt de noodzaak van een expliciete machtiging voor de raadsman om de verdediging te voeren.