ECLI:NL:HR:2003:AH8765

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02068/02 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de veroordeling in de Arnhemse Villamoord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 mei 2003 uitspraak gedaan over de aanvragen tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de Arnhemse Villamoord in 1998, waarbij hij samen met anderen een gewelddadige diefstal pleegde die resulteerde in de dood van het slachtoffer. De aanvrager betwistte de juistheid van de beslissingen van het Hof en stelde dat hij ten onrechte was veroordeeld. De aanvragen tot herziening waren ingediend op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe bewijsmiddelen die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken van een andere uitkomst van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanvragen niet voldeden aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager had geen nieuwe omstandigheden aangedragen die konden leiden tot een vrijspraak of een andere uitkomst van de rechtszaak. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvragen niet-ontvankelijk waren, omdat de gestelde gronden niet als een beroep op nieuwe omstandigheden konden worden aangemerkt. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager door het Gerechtshof.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de strikte voorwaarden voor herziening in het strafrecht en de noodzaak voor aanvragers om substantiële nieuwe bewijsmiddelen te presenteren om in aanmerking te komen voor herziening van een veroordeling. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de rechtszekerheid en de definitieve aard van eerdere uitspraken in het strafrecht.

Uitspraak

6 mei 2003
Strafkamer
nr. 02068/02 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een tweetal aanvragen tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 december 2000, nummer 21/000018-00, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de indiening van de tweede aanvraag gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught" (Huis van Bewaring "Nieuw Vosseveld 1") te Vught.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 29 december 1999 - de aanvrager ter zake van 1 subsidiair "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
1.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 maart 2002 het tegen het arrest van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.
2. De aanvragen tot herziening
De aanvragen tot herziening, de eerste gedateerd 7 februari 2002 en de tweede, ongedateerd, ingekomen bij de Griffie van de Hoge Raad op 16 september 2002, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Deze aanvragen houden, zakelijk samengevat, een betwisting in van de juistheid van diverse door het Hof genomen beslissingen op verzoeken en verweren, bevatten een herhaling van ten overstaan van het Hof geuite klachten en behelzen voorts als opvatting van de aanvrager dat hij ten onrechte is veroordeeld.
3. Beoordeling van de aanvragen
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvragen gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvragen kunnen daarom, gelet op het bepaalde in de artikelen 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvragen niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op
6 mei 2003.