ECLI:NL:HR:2003:AH9774
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake de zelfstandigheid van een tandarts waarnemer en de kwalificatie van ontvangen honoraria
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 augustus 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende ontving een aanslag op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 102.742, welke aanslag door de Inspecteur werd gehandhaafd na bezwaar. Het Gerechtshof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof onvoldoende heeft onderbouwd dat de belanghebbende niet voldeed aan de vereisten van zelfstandigheid ten opzichte van tandarts B, bij wie zij werkzaam was. De overeenkomst tussen belanghebbende en tandarts B gaf aan dat zij gebonden was aan diens werkwijze en dat haar beloning afhankelijk was van het aanleveren van gegevens voor declaraties. Dit zou erop kunnen wijzen dat zij niet als zelfstandig ondernemer opereerde. Echter, de Hoge Raad stelt dat de omstandigheden van de overeenkomst niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen zelfstandigheid was.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een hernieuwde beoordeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de cassatie, vastgesteld op € 644 voor rechtsbijstand. De Hoge Raad gelast dat de Staat het griffierecht van € 36,30 vergoedt aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zelfstandigheid van een waarnemer in de tandheelkunde en de kwalificatie van de ontvangen honoraria als winst uit onderneming of als inkomsten uit arbeid.