ECLI:NL:HR:2003:AI0010

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02725/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake verkrachting en aanranding

Op 30 september 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 20 februari 2002 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf voor meerdere seksuele delicten, waaronder verkrachting en aanranding van minderjarigen. De verdachte, geboren in 1953 en ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring Zwolle, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Boksem. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van acht jaren naar zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. Het Gerechtshof had eerder de vorderingen van verschillende slachtoffers gedeeltelijk toegewezen en andere vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen andere gronden gevonden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, behalve de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

30 september 2003
Strafkamer
nr. 02725/02
IV/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 februari 2002, nummer 21/000777-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd in het "Huis van Bewaring Zwolle".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 5 april 2001 - de dagvaarding in eerste aanleg ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde voorzover het betreft de onderdelen "een of meer andere kinderen" en "bij een of meer andere kinderen" nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair en 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1, 2, 3, en 4 telkens primair: "het medeplegen van: verkrachting, meermalen gepleegd", 5 subsidiair "het medeplegen van: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd", 7 primair "het medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en 8. "het medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf en waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gedeeltelijk toegewezen en hen in die vorderingen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft het Hof de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 20 februari 2002 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 3 juni 2003 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere grond dan de hiervoor onder 4 genoemde aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 september 2003.